Voor Wie wij rekenschap hebben af te leggen…

En geen schepsel is voor Hem verborgen, want alle dingen liggen open en ontbloot voor de ogen van Hem, voor wie wij rekenschap hebben af te leggen.‘ (Hebreeën 4 : 13)

Wanneer jullie worden weggevoerd om te worden uitgeleverd, maak je dan vooraf geen zorgen over wat je zult gaan zeggen; zeg wat jullie op dat tijdstip wordt ingegeven, want jullie zijn het niet die dan spreken, maar het is de heilige Geest.‘ (Markus 13 : 11)

In 1520 (dus geruime tijd voor de Rijksdag in 1521) vroeg Georg Spalatin aan Luther wat hij zou doen als hij voor de keizer rekenschap van zijn geloof zou moeten afleggen. Luther schrijft dan aan Spalatin, de kapelaan en secretaris van keurvorst Frederik de Wijze (én de speciale vertrouwenspersoon tussen de keurvorst en Luther!) het volgende:

Zonder schade voor het Evangelie

Zaligheid! Ik heb uw schrijven, waarop u mijn antwoord vraagt, vandaag ontvangen. U vraagt mij wat ik zal doen, als ik voor keizer Karel [de vijfde] zou moeten verschijnen, en dat zonder schade voor het Evangelie en voor het algemene welzijn, temeer omdat u ziet dat de tegenstanders alles willen doen om mijn komst [naar Worms] te bevorderen.

Dan zeg ik: Wanneer ik geroepen zou worden, dan wil ik mij, zo veel in mij is, ook als ik ziek zou zijn, mij graag vóór hem laten brengen, als ik gezond niet zou kunnen komen. Want er is geen twijfel aan, dat God mij roept, als de keizer mij zou roepen. Wanneer zij echter geweld willen gebruiken, zoals waarschijnlijk zal gebeuren (want ze laten mij niet roepen omdat ze graag iets van mij willen leren), dan is het goed om alles in Gods hand te leggen. Want Hij, Die de drie jongelingen uit de oven van de koning van Babel heeft gered, leeft en regeert nog.

Wil Hij mij echter niet redden, dan is het verlies van mijn hoofd maar een geringe zaak. Want vergeleken met Christus, Die onder grote smaad, allerlei ergernis en veel smarten de dood heeft moeten lijden, is mijn dood maar een onbeduidend ding. Want in deze zaak moet men niet naar gevaar of welstand vragen.

Veelmeer moeten wij bezorgd zijn, dat het Evangelie dat we eenmaal begonnen zijn, tot spot van de goddelozen zal worden gesteld, óf dat wij de tegenstanders aanleiding zullen geven tegen ons te roemen. Verder, dat zij zouden zeggen: dat wij niet het hart hebben om te belijden wat wij onderwezen hebben, of ons bloed daarvoor willen vergieten. Deze lafheid en blaam moge de barmhartige Jezus verhoeden! Amen.

Daarom, als het evenwel moet gebeuren, dat de koningen der aarde en de vorsten tezamen komen en met de heidenen en de volken woeden tegen de HEERE en Zijn Christus – dan leert de Heilige Geest in de tweede Psalm: dat zíj zalig zijn die op Hem vertrouwen. En niet alleen dit, maar dat God hen die Hem weerstaan, zal uitlachen en bespotten.

Ik weet dus niet of het Evangelie door mijn leven of dood meer of minder in gevaar zal komen. God regeert! Ik weet dat de Waarheid van God een Rots der ergernis is, gezet tot een val en opstanding van velen in Israël (zie Lukas 2 vers 34).

We moeten echter wel zorgdragen dat het keizerschap van Karel [de vijfde] niet met mijn of iemand anders bloed zal worden ingewijd. Om deze goddeloosheid te voorkomen, wilde ik (zoals ik al vaker heb gezegd) liever alleen in de handen van de roomse geestelijkheid omkomen, zodat de keizer en de zijnen in deze zaak niet verwikkeld zouden worden. Ik weet wat voor ellende het huis van keizer Sigismund na de moord op Johannes Huss is overkomen. (…)

Hier heeft u nu mijn gedachten. U kunt alles eerder van mij verwachten, dan vluchten of herroepen. Vluchten kan ik niet, herroepen nog veel minder – zo zeker als mijn Heere Jezus mij kracht geeft! Want ik kan geen van beide doen zonder gevaar voor de godzaligheid en het zielenheil van velen. Zo helpe mij God!

Broeder Mart. Luther, Augustiner zu Wittenberg.“ (1)

Maarten Luther: Briefe Lutheri, welche aus dem Latinischen übersetz worden, vom Jahre 1520. Weergave W(1) 21, S. 735 ff

(1) Geschreven [aan Georg Spalatin] waarschijnlijk op de dag van S. Thomas de martelaar in het jaar 1520 [= 3 juli 1520]

De natuur van het geloof is, dat het onbekommerd doorgaat tussen leven en dood, tussen eer en schande, tussen rijkdom en armoede.  (Maarten Luther –  WA 24, 250, 29-31)

Bron citaat:  Aanmelden voor het wekelijks ontvangen van Luther-citaten via de homepage  maartenluther.com of via een email naar  info@maartenluther-citaten.nl.

Bron afbeelding: Knowing Jesus

Dit bericht werd geplaatst in Bijbel, Gemeente, Geschiedenis. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s