Mozes, Socrates, Plato en ‘de ziel’…

(…) 8 De wet van de HEER* is volmaakt: levenskracht voor de mens.
De richtlijn van de HEER is betrouwbaar: wijsheid voor de eenvoudige.
9 De bevelen van de HEER zijn eenduidig: vreugde voor het hart.
Het gebod van de HEER is helder: licht voor de ogen.
(Uit Psalm 19, NBV)
* Torah – Onderwijzing.

Geciteerd: Socrates hoopte dat er in de ziel van de ander, bij wie hij misverstanden had weggebikt, ruimte zou komen voor wat het luisteren naar wat hij als het meest waardevolle onderkende: de stem van de ziel, die zoekt en tast naar de waarheid. Zij doet dat omdat zij diepweg met de waarheid verwant is, omdat zij aangelegd is op de eeuwigheid. Dát is het meest bepalende van de menselijke ziel.
Socrates wilde ruimte maken voor dit besef. Zo droeg hij ertoe bij dat de ziel van de mens geboren werd, dat de mens zich bewust werd van dit ‘spreken’ van zijn ziel en dat hij zich daardoor liet leiden.
Het woord dat Plato voor dit ‘spreken’ van de ziel, dit verlangen naar eeuwigheid geijkt heeft, is het woord ‘eroos’. De diepste drijfveer van de menselijke ziel is ‘eroos’ – verlangen naar eeuwigheid.

Opgemerkt: Goed (terecht) is het om – in het artikel waaruit het citaat genomen is – te lezen dat we in de ander iets van God zien (ontmoeten). Onze Heer Jezus Christus vraagt/eist dat zelfs van ons – en dan juist nog wel bij onze ‘minste broeders’ – en dat zonder eerst over ‘de ziel’, maar alleen over de nood van de ander te spreken.
Heel de Bijbel leert ons dat er niets in de schepping en ook niets in de mens bestaat los van God Zelf. Dat geldt zelfs ook voor ‘de boze’ en al ‘zijn’ engelen. Het zijn en blijven Gods schepselen die zich niet roeren of bewegen kunnen zonder Zijn wil.

We zouden kunnen gaan menen dat de mens eerst iets gezien en begrepen moeten hebben van ‘de ziel’ en (pas) wanneer dat het geval is gaan/staan ‘onze vensters’ open voor en naar God. Toch bewijst Paulus verkondiging in Athene dat Socrates’ en ook Plato’s werk niets hebben kunnen bijdragen aan de ontvankelijkheid van mensen voor de boodschap van het Evangelie. Paulus spreekt daar tot de ‘wereldwijzen’ over ‘tijden van onwetendheid waaraan God nu wil voorbij zien’ maar Paulus verkondiging wekt niet veel verdere belangstelling bij de aanwezigen daar.

Waar ging wel een deur open? In de havenstad Korinthe! En daar waren het niet veel machtige en wijze en voorname mensen die het Evangelie aanvaardden en Paulus bracht daar ook geen boodschap die aansloot bij de Griekse wijsheid en hield daar geen diepzinnige redevoeringen over ‘de ziel’, ook naderhand niet.

De hele mens moet functioneren* (niet alleen ‘de ziel’) wanneer het Evangelie verkondigd wordt, en het is de heilige Geest (en niet ‘de ziel’!) die de ontvankelijkheid van het hart bepaalt (creëert!) wanneer de eenvoudige Evangelieboodschap wordt aangehoord.
* Je moet niet zitten suffen of dronken zijn en een dove zal natuurlijk het woord van Paulus niet kunnen verstaan tenzij het in gebarentaal of op schrift aan zo iemand duidelijk gemaakt wordt.

Het onderwijs over ‘de ziel’ aan de hand van wat de Griekse wijsgeren daarover ontdekt meenden te hebben en konden zeggen is vergelijkbaar met de benen van een verlamd persoon. Ze zien eruit alsof je ermee lopen kunt, maar wanneer je zo iemand overeind trekt, dan blijken ze onmachtig om die persoon te dragen…

Natuurlijk is het voor een bepaald deel van de jeugd mooi en goed dat ze (meer) kennis nemen van de geschiedenis en dus ook van de pogingen die mensen ondernomen hebben om al tastende God te vinden zonder daarbij Gods Woord en Gods beloften door die inspanningen in bezit gekregen te hebben. Dat was lange tijd alleen voorbehouden aan het ‘huis van Jakob’. En de andere volken? ‘Die moesten Zijn getuigenissen en Zijn verbondsgeheimen missen.’ (Psalm 147).

Daarom blijft van kracht de opdracht die Paulus aan Timoteüs gaf: Verkondig (heel!) Gods Woord in de samenkomsten aan de gemeente. En dat niet als aan een stel ‘onbekeerde heidenen’ die eerst nog moeten ontdekken dat ze een ziel hebben, zodat/opdat ze gaan beseffen dat ze ‘aangelegd zijn op de eeuwigheid’. Maar als aan kinderen van God die door Hem geschapen zijn en vanwege geboorte en Doop ingelijfd in de gemeente van Jezus Christus en (daarom) door het werk van de heilige Geest een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God Zich verkoren heeft om de grote daden te verkondigen – niet die van de Grieken, maar – van Hem die u geroepen heeft uit de duisternis (van alle heidendom) naar Zijn wonderbaarlijk licht. Eens was u – toen het Evangelie hier nog niet geklonken had – geen volk, nu bent u Gods volk; eens viel Gods ontferming u niet ten deel – dat gold ook Socrates en Plato ondanks al hun verlangen om God te kennen! – nu wordt Zijn ontferming u geschonken. (Zie 1 Petrus 2 : 9-10, NBV).

(…) 19 Daarom ben ik van mening dat we de heidenen die zich tot God bekeren geen al te zware lasten moeten opleggen, 20 maar dat we hun moeten schrijven dat ze zich dienen te onthouden van wat door de afgodendienst bezoedeld is, van ontucht, van vlees waar nog bloed in zit en van het bloed zelf. 21 In haast elke stad wordt de wet van Mozes immers al sinds mensenheugenis verkondigd en op iedere sabbat in de synagogen voorgelezen. (Uit Handelingen 15)

Bron citaat:Om de ziel van de jongere (XXI)‘ – door dr. H. Klink (Hoornaar) – Ecclesia nr. 13 – juli 2020

Bron afbeelding: SlidePlayer

Acts 15: 21.

Dit bericht werd geplaatst in Bijbel, Gemeente, Geschiedenis, Politiek, Wetenschap. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s