‘Hij heeft Zich gewend tot het gebed van de armen en heeft hun bidden niet versmaad.‘ (Psalm 102 : 18)
Hij heeft Zich gewend tot het gebed van de armen. Die eer komt geheel en alleen aan Hem toe. Hij heeft ze allen tot Zich getrokken en heeft hen geheel arm gemaakt, daarom ziet Hij hen, die niet arm willen zijn, niet aan.
Maar zij die leeg en arm van geest zijn, die in steeds voortdurende dorst naar Zijn genade en gerechtigheid tot Hem bidden, hen ziet Hij in genade aan en verzadigt hen met Zichzelf, zoals Hij spreekt in de Psalmen: Israël, doe uw mond open, dan zal Ik hem vullen.
Want God kan alleen aan de nederige genade geven. Dat betekent aan een hongerige, dorstige en behoeftige, aan armen, zondaren en dwazen. Hij ziet niet de schone/mooie woorden en daden van de rijken, wijzen en heiligen aan – Gods eer betekent immers niets voor hen – maar alleen het gebed en het verlangen van hen die niets hebben wil Hij horen.
En heeft hun bidden niet versmaad. God heeft nergens zo’n minachting voor als voor zelfvoldane en verzadigde mensen, die naar Zijn genade niet begeren, ja, die zelfs denken dat ze Hem wat kunnen brengen en geven, om iets groots te doen voor God. Ze denken immers dat zij meer door God zouden moeten geprezen en geëerd worden, dan God door hen.
Maarten Luther: Die sieben Bußpsalmen, 1517, vgl. WA 1, 202, 15-25
Opgemerkt: Wij eren God dus nog het meest door onze armoede te erkennen en door die ook te belijden naar de mensen om ons heen! Moet dat ook niet duidelijk uitkomen in de samenkomsten van onze gemeente(n), dat we daar naar toegaan als mensen die naar naar de voedselbank moeten?! (a) Of tuigen we onze samenkomsten vanuit ‘onze rijkdom’ liever rijk op op tot ‘onze erediensten’ aan God en mensen, tot diensten waarmee we graag ‘voor de dag’ willen komen ook online bij het ‘grote publiek’?
(a) ‘Zalig de armen van geest…’ (Zie Matteüs 5 : 1-14)
Lezen: Lukas 1 : 46-56, tekstvers voor meditatie: vers 53
Bron tekst: checkluther-com – ‘Het bidden van de armen‘ – Meditatie van 9 juni 2020
Zoals de cederbomen / hoog op de Libanon,
staan bij de levensbron / de nederige vromen.
Die in Gods huis geplant zijn, / zij bloeien in Gods licht
als palmen opgericht. / Hun lot zal in zijn hand zijn.
(Psalm 92 vers 7 *, berijming 1967)