‘Ik vermaan dan voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden,
voorbiddingen, dankzeggingen, voor alle mensen.‘ (1 Timoteüs 2 : 1)
Er wordt veel gesproken over het gebed dat je voor jezelf doet, maar het gebed dat tot het eerste gebod behoort en zondagswerk is, is veel hoger en groter. Dat moet gedaan worden voor de hele christenheid, voor de nood van alle mensen, voor vijand en vriend.
Paulus spreekt tot Timoteüs: Zo vermaan ik nu voor alle dingen, dat gedaan worden smekingen, gebeden, voorbiddingen en dankzeggingen voor alle mensen, voor koningen en alle overheden, opdat wij een gerust en stil leven mogen lijden in alle godzaligheid en eerbaarheid.
Dit algemene en openbare gebed – waarom wij als gemeente samenkomen – is nuttig en nodig. Daarom heet deze plaats kerk of bedehuis, dat wij daar eendrachtig als gemeente vanwege onze en de nood van alle mensen, God om genade aanroepen.
Dit gelovige bidden moet echter wel gebeuren met bewogenheid en ernst, zodat wij echt aangedaan zijn over de nood van de wereld en met een hartelijk medelijden bezet zijn.
Indien voor dit gebed in de dienst geen plaats zou zijn, dan kan je beter de hele eredienst nalaten dan deze voorbidding.
Want hoe zou je dat kunnen rijmen dat wij allen samenkomen in een bedehuis, waarvan duidelijk is dat we hier allen voor elkaar zouden bidden, en dat toch niemand medelijden heeft met zijn naaste of zich bekommert over andermans zorgen?
Opgemerkt: De eer van God is mensen (steeds weer) te redden! (zie o.a. Psalm 106) Maar, wat als de geredden zich gaan gedragen als mensen die hun redding (natuurlijk) waard waren en steeds meer waard weten te maken en die zich daarom zelfs ook in de samenkomsten niet (meer) gedragen als onnutte slaven, die daar vooral heel goed luisteren en dáár en daarna precies doen wat hun meester hen heeft opgedragen, namelijk anderen dienen, zoals Hij dat ook gedaan heeft en doet. Maar dat ze/we daar en elders gaan feestvieren en het er van nemen en andere slaven in deze wereld beginnen te minachten en slaan… Dan zijn en maken deze ‘geredde slaven’ zich een onderkomen en dienst in en buiten het huis van hun heer niet waard (Zie Matteüs 24 : 45-51 en Lukas 12 : 41-48).
Maarten Luther: Von den guten Werken, 1520, vgl. WA 6, 237, 33 – 238, 25
Bron tekst: checkluther-com – ‘Voorbidding‘ – Meditatie 28 april 2020