‘Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen.‘ (Hebreeën 11:6)
Honderdguldenprent (klik hier voor grote afbeelding Wikipedia)
De Honderdguldenprent is de beroemdste ets van Rembrandt. Deze prent dankt zijn naam aan het legendarische verhaal, dat Rembrandt eens honderd gulden moest betalen om een exemplaar van zijn eigen ets te kunnen kopen.
Wat is nu het aparte van deze ets? Dat hij alle gebeurtenissen van één Bijbelhoofdstuk in één momentopname samenvat! Het gaat hier om Mattheüs 19. Kijk en vergelijk!
En vele scharen volgden Jezus, en Hij genas hen. (vers 1 -2)
Vanuit een donkere poort (rechts) komt een lange stoet mensen. Ze zijn getekend door ziekte, verdriet en handicaps. Zij zoeken een weg naar het Licht. Hun leven is één schreeuw om hulp. Zij verwachten alles van de Man in het midden. De gevouwen’handen van de twee figuren midden voor op de plaat en de zoekende hand van de blinde die op het stro ligt – spreken ze niet voor zichzelf?
En er kwamen Farizeeën tot Hem… (vers 3-12)
Zij staan uiterst links op de ets. Maar zij wenden zich van Jezus af. Hun gezichten en gebaren spreken duidelijke taal: ze weten het beter. Dit is de enige groep die buiten het licht van Christus staat. Het licht waarin zij staan is een ander licht, een koud licht, het licht van hun zelfverzekerdheid. De één glimlacht ironisch, een ander denkt na.
Toen werden kinderen tot Hem gebracht… (vers 13 en 14)
Midden-links zien wij twee moeders met een baby op de arm. De meest linkse aarzelt nog, maar haar enthousiaste zoontje trekt haar naar Jezus toe: een spontaan gebaar van vertrouwen. Petrus (met de baard) wil de voorste moeder tegenhouden. Maar Jezus weert Petrus af met zijn rechterhand en nodigt daarmee tegelijk de vrouw uit dichterbij te komen: Laat de kinderen tot Mij komen!
Tussen de moeders en de Farizeeën zit de rijke jongeman. Over hem gaat het in vers 16-26. Je moet echt even turen om hem te ontdekken… Met de hand voor zijn mond zit hij verslagen voor zich uit te staren. Een levend bewijs, dat een rijke in werkelijkheid heel arm kan zijn. Terwijl de kinderen nog niet en de zieken niet meer aan de wereld gebonden zijn, is hij een slaaf van zijn bezit geworden. Over hem zegt Jezus: het is gemakkelijker voor een kameel om door het oog van een naald te gaan dan voor een rijke om het Koninkrijk van God binnen te gaan (vers 24). Naar deze uitspraak verwijst de kameel die, uiterst rechts, door de poort het toneel op loopt.
En dan is er nóg iemand. Dat is de dikke man met de brede rug, links vooraan. Met beide benen op de grond, een grote baret op het hoofd. Als je naar zijn postuur kijkt, weet je het al: echt iemand die het gemáákt heeft in het leven. Hij is niet voor en niet tegen. Hij heeft alleen maar een geamuseerde glimlach over voor wat er om hem heen gebeurt. De eeuwige toeschouwer.
En dan is er… Jezus. Het enige bijzondere aan Hem is, dat Hij in het middelpunt staat. Als een verticaal accent staat Hij centraal op de compositie. Er straalt iets van Hem uit: genade en vrede. Er gaat een stil appèl van Hem uit. En dan zijn er twee reacties: de mensen bewegen zich naar Christus toe (de zieken en de kinderen) óf zij keren zich van Hem af (de Farizeeën en de rijke jongen). En .. .wie denkt dat hij neutraal kan blijven (de toeschouwer) wordt meegesleept door hen die weggaan.
Jezus heeft in zijn houding niets imponerends, niets dwingends. Het is vooral een uitnodigende houding: Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt en Ik zal u rust geven (Matt. 11:28).
God komt niet met veel lawaai en show in deze wereld, maar als een Knecht die dient. Nederig. En zó, als de Liefdevolle, als de Barmhartige, als de Gekruisigde, roept Hij ons op tot een keuze.
Waar staat u, waar sta jij op het schilderij?
Auteur: J. Riemersma, Sliedrecht
Bron: W.A. Visser ’t Hooft: Rembrandts weg tot het Evangelie. Amsterdam, 1956.
Overgenomen uit: Ecclesia nr 2 – januari 2016 – 107e jaargang.
Hoe wij geloven en bidden zullen
En wat u bidden zal in Mijn Naam, dat zal Hij u geven. Christus voegt duidelijk deze woordjes – in Mijn Naam – toe, om ons te leren, dat er zonder geloof geen goed gebed gedaan kan worden en dat buiten Christus niemand een letter kan bidden die voor God waarde heeft of Hem aangenaam is. De ongelovigen en de geveinsden bidden allemaal met de gedachte, dat God hun eigen werken of de verdienste of de heiligheid van anderen zal aanzien en hen daarom verhogen en kronen moet. De huichelaar bidt: Ik dank U, Heere, dat ik niet ben als de andere mensen…, net alsof hij zeggen wil: ‘Ik heb Uw genade en barmhartigheid niet nodig, maar heb die wel verdiend.’ Hij wil niets van God ontvangen, maar wel wat aan Hem geven! Hij denkt dat God hem moet belonen en verheugd is dat Hij zo’n heilige man als vriend heeft. Maar in de hemel spreekt God zijn NEE over dit gebed uit. Hij wil het gebed van niemand horen en aannemen, dan alleen dergenen die op grond van louter genade en barmhartigheid, in de Naam van Christus, tot Hem komen en met de tollenaar zeggen: O God, wees mij zondaar genadig!
Maarten Luther: Das XIV. und XV. Kapitel S. Johannis, 1538, vgl. WA 45, 541, 10-23
Bron tekst: checkluther-com – ‘Uit de diepten roep ik tot U. Dagboek bij de Bijbel‘ (uitg. Den Hertog, Houten)