(…) 9 Ik wil horen wat God, de HERE, spreekt: want Hij zal van vrede spreken tot zijn volk en tot zijn gunstgenoten; maar laten zij niet terugkeren tot dwaasheid.
(Uit Psalm 85)
Toespraak van Dietrich Bonhoeffer (a)
Tussen de twee klippen van het nationalisme en het internationalisme roept de oecumenische christenheid haar Heer aan en vraagt Hem om leiding. Nationalisme en internationalisme zijn vragen van politieke noodzakelijkheden en mogelijkheden. De oecumenische kerk houdt zich niet bezig met deze dingen, echter wel met de geboden van God. En wat de consequenties ook zijn, zij betrekt deze geboden op de wereld.
Onze theologische taak bestaat dan ook hierin deze geboden als bindend te accepteren, en niet als een open vraag om over te discussiëren. ‘Vrede op aarde’ is geen probleem, maar een gebod, dat met Christus’ geboorte is gegeven. Er zijn twee manieren om te reageren op dit gebod van God: met de onvoorwaardelijke, blinde gehoorzaamheid, of met de schijnheilige vraag van de slang: ‘God heeft zeker wel gezegd…’(Genesis 3:1). Deze vraag is de dodelijke vijand van gehoorzaamheid, en daarom de dodelijke vijand van iedere echte vrede.
Heeft God de menselijke natuur niet goed genoeg begrepen om te weten dat oorlogen nu eenmaal plaatsvinden in deze wereld, zoals de wetten der natuur?
Bedoelde God soms dat wij over vrede zouden spreken, maar dat dit niet betekent dat er letterlijk daden aan verbonden zijn? Heeft God soms echt gezegd dat we moeten werken voor de vrede, maar tegelijkertijd tanks en gifgas moeten fabriceren voor onze veiligheid? En dan misschien wel de ernstigste vraag: heeft God soms gezegd dat wij ons eigen volk niet mogen beschermen? Heeft God gezegd dat je een prooi voor de vijand moet zijn? Nee, God heeft dat níet gezegd. Wat hij wél heeft gezegd is dat er vrede onder elkaar moet zijn, dat wij hem moeten gehoorzamen zonder vragen te stellen.
Dat is wat hij bedoelt, Hij die het gebod van God in twijfel trekt vóór het te hebben gehoorzaamd, heeft hem al ontkend.
Er zal vrede zijn vanwege de kerk van Christus, waardoor de wereld nog bestaat. En deze kerk van Christus leeft te allen tijde in alle volken, en overstijgt alle grenzen, zowel nationaal als politiek, sociaal of raciaal. En de broeders van deze kerk zijn door het gebod van de Heer Christus, waarnaar zij horen, sterker verbonden met elkaar dan alle banden van de geschiedenis, het bloed, de klasse of de taal.
Al deze bindingen, die een deel zijn van onze wereld, zijn geldige bindingen, beslist niet onbelangrijk. Maar in de tegenwoordigheid van Christus zijn ze ook niet definitief.
Voor de leden van de oecumenische kerk, voor zover ze vasthouden aan Christus!, is zijn Woord, zijn gebod van vrede heiliger, onverbrekelijker dan de meest heilige woorden en werken van de natuurlijke wereld. Want zij weten dat wie niet haat zijn vader en moeder om zijnentwil, Hem niet waardig is, en liegt als hij zichzelf christen noemt.
Deze broeders in Christus gehoorzamen zijn Woord; zij betwijfelen het niet, maar houden zich aan zijn gebod van vrede. Zij schamen zich er niet voor zelfs te spreken van een eeuwige vrede, wat de wereld er ook van denkt. Ze kunnen de wapens niet opnemen tegen Christus zelf – en toch doen ze dat als ze de wapens opnemen tegen elkaar! Zelfs in de angst en de benauwdheid van het geweten is er geen uitvlucht voor het gebod van Christus dat er vréde zal zijn.
Hoe komt die vrede er? Door een systeem van politieke verdragen? Door investeringen van internationaal kapitaal in verschillende landen? Door grote banken, door geld? Of door een universele, vreedzame herbewapening die vrede garandeert? Door geen van alle, om de eenvoudige reden dat in alle opties vrede wordt verward met veiligheid. Vrede zal nooit bereikt worden als alles draait om veiligheid. Want vrede moet gewáágd worden. Het is een groot waagstuk. Het kan nooit veilig gemaakt worden.
Vrede is het tegenovergestelde van veiligheid. Garanties geven is hetzelfde als wantrouwen, en dit wantrouwen brengt oorlog voort. Het eisen van garanties is hetzelfde als jezelf beschermen. Vrede betekent jezelf overgeven aan de wet van God, dat je geen veiligheid wilt, maar dat je in geloof en gehoorzaamheid het lot van de naties in de handen van de almachtige God legt, en niet egoïstisch over ze wilt beschikken.
Oorlogen zijn gewonnen, niet met wapens, maar met Gód. Zij zijn gewonnen omdat de weg leidde naar het kruis.
Wie van ons kan zeggen wat het zou kunnen betekenen voor de wereld als één natie de agressor tegemoet treedt, niet met wapens in de hand, maar biddend, weerloos en juist daarom beschermd door ‘een wal die ’t kwaad zal keren’?
Nog een keer: hoe komt er vrede? Wie roept ons op tot vrede zodat de wereld zal horen, zal móeten horen, opdat alle volkeren zullen jubelen? De individuele christen kan dat niet. Als iedereen zijn mond houdt, kan hij natuurlijk best zijn stem verheffen en getuigen, maar de machten van deze wereld walsen over hem heen, zonder een woord te zeggen. De afzonderlijke kerk kan eveneens getuigen en lijden – ach, als ze dat eens zou doen! – maar ook zij wordt verstikt door de machten van de haat. Alleen het grote oecumenische concilie van de heilige Kerk van Christus over de hele wereld kan zo spreken zodat de wereld, tandenknarsend, zal luisteren, zodat de volken zullen jubelen omdat de Kerk van
Christus de wapens, in de naam van Christus, uit de handen van haar zonen heeft genomen, en hun de oorlog heeft verboden en de vrede van Christus heeft uitgeroepen over een op drift geraakte wereld. (1)
Waarom zijn we bang voor de razernij van de wereldmachten? Waarom nemen we de macht niet van hen over en geven die terug aan Christus? We kunnen het vandaag nog steeds doen. We zijn toch bij elkaar op deze oecumenische conferentie? We kunnen naar al onze gelovigen een radicale oproep van vrede doen uitgaan. De naties wachten hierop in het Oosten en in het Westen. Moeten we ons te schande maken bij niet-christenen in het Oosten? Zullen we van die mensen deserteren, die hun levens op het spel zetten voor deze boodschap?
Het is twee voor twaalf. De wereld stikt van de wapens, en de wanhoop in de ogen van alle mensen is vreselijk om te zien. De trompetten van de oorlog kunnen morgen al blazen. Waar wachten we nog op? Willen we zelf medeschuldig worden als nooit tevoren? Claudius (2) zei:
Wat zou mij helpen
kroon en land en goud en eer
die ik niet begeer.
Het is oorlog, helaas,
daaraan niet schuldig te zijn
is wat ik verlang!
Wij willen de wereld een heel woord geven, niet een half – een moedig woord, een christelijk woord. En we bidden dat dit woord vandaag aan ons mag worden gegeven. Want wie zal het zeggen of we elkaar volgend jaar nog wel zullen zien?
Bron toespraak: ‘Mijn ziel keert zich stil tot God – meditaties bij de Psalmen‘
(1) Ondanks zijn profetische blik op wat er in Duitsland en de wereld – ook onder christenen en dus in de kerken – zich aan het ontwikkelen was, wilde Bonhoeffer toen toch nog (te) hoge verwachtingen hebben van wat nog bereikt kon worden via de oecumene van christenen en kerken in de wereld – toentertijd ‘de Wereldbond’, na de oorlog ‘de Wereldraad van Kerken’. Maar wat via de oecumenische beweging te bereiken viel bleek ook teleurstellend. We horen in zijn woorden hier vooral oproep tot actie en geen oproep tot in de eerste plaats verootmoediging, schuld belijden en bekering* zoals we die bij de Bijbelse profeten wel steeds vinden. We vinden dat laatste later wel weer en meer in zijn meditaties en preken (bijvoorbeeld in zijn meditatie over Psalm 58 in 1937)
* Dan wil God – ondanks wat er in de wereld gebeurd aan onrecht en alsmaar toenemende bewapening – omwille van Zijn gehoorzame volk misschien nog een (nieuwe wereld)oorlog afwenden!
(2) Matthias Claudius (1740-1815) was theoloog en jurist en werd later een gevierd schrijver en dichter. Gezang 391 is van hem. Het bovengenoemde gedicht is te vinden in: J. Henkys, Bonhoeffers Gefängnisgedichte. Beiträge zu ihrer Interpretation, München 1986, p. 15.
(a) Het jaar 1933 was een gevaarlijk jaar voor Bonhoeffer. Een paar dagen nadat Hitler aan de macht was gekomen, waarschuwde hij openlijk voor het ‘leiderschapsprincipe’ dat zo centraal stond in de nazi-doctrine. Kort hierop liet hij een document circuleren over ‘Het joodse probleem’ waarin hij de wijze waarop de Nazi’s in hun campagne tegen de joden gebruikmaakten van de denkbeelden van Maarten Luther, heftig kritiseerde. In hetzelfde jaar hielp hij mee een geloofsverklaring samen te stellen voor de Belijdende Kerk, waarin een scherpe aanval op de behandeling van de joden door de nazi’s te lezen stond. Later zou deze paragraaf niet geaccepteerd worden in de uiteindelijke versie van de Verklaring van Barmen. Bonhoeffer raakte daardoor teleurgesteld in de Belijdende Kerk.
Bonhoeffer was in Engeland toen de eerste synode van de Belijdende Kerk in het Duitse Barmen werd gehouden, aan het einde van mei 1934. Hij volgde deze synode nauwgezet en wist ook de bisschop van Chichester te interesseren voor het belang van deze synode voor het Britse volk, The House of Lords en The Times.
In augustus woonde hij in Denemarken een bijeenkomst van de Wereldbond bij. Hij was uitgenodigd te spreken. Als thema voor zijn lezing koos hij voor: ‘De Kerk en de wereld der volkeren.’ Hij sprak in het Engels en baseerde zijn boodschap op Psalm 85, met name vers 9.