De tollenaars en de hoeren gaan u voor…

(…) Voorwaar, Ik zeg u dat de ​tollenaars​ en de ​hoeren​ u voorgaan in het ​Koninkrijk van God. Want Johannes is bij u gekomen in de weg van Gods ​gerechtigheid, en u hebt hem niet geloofd; maar de ​tollenaars​ en de ​hoeren​ hebben hem geloofd; en hoewel u dat zag, hebt u later geen berouw gehad zodat ook u hem (Hem*) geloofde. (Matteüs 21 : 31-32 – * Zie Lukas 7 : 29-30.)

(…) Mijn vrienden, er is werkelijk geen enkele zonde, hoe gruwelijk, hoe boosaardig, hoe afschuwelijk en schadelijk ook – die het ook maar enigszins kan winnen van het ongeloof. Alle andere zonden bij elkaar zijn beslist niet met het ongeloof te vergelijken. Dat God Zelf hierover zo oordeelt, blijkt immers uit de verschrikkelijke bedreigingen die Jezus voortdurend over het ongeloof uitspreekt. Zo klinkt het in Markus 16: ‘Die niet zal geloofd hebben, die zal verdoemd worden.‘ En in Johannes 3 : 18 horen we: ‘Die niet gelooft, is reeds veroordeeld.‘ In vers 36 van datzelfde hoofdstuk klinkt het ons tegen: ‘Die de Zoon ongehoorzaam is – dat is: die Hem door ongeloof verwerpt – zal het leven niet zien, maar de toorn van God blijft op hem.

Bronnen van ongeloof

De eerste bron is weinig kennis van God in de praktijk van het geestelijke leven. Dit mag terecht als hoofdoorzaak van het ongeloof beschouwd worden. Wij zijn in ons natuurlijke leven verduisterd in ons verstand en missen de echte kennis van God. Maar zelfs als de Heere door Zijn scheppende almacht al in ons hart geschenen heeft en er enige verlichting in ons hart gekomen is door de kennis van Gods heerlijkheid in het aangezicht van Christus – dán nog blijft er veel onkunde in de ziel. Ook dan is er nog zoveel blindheid aangaande God en Christus, dat het hart nog maar weinig van de zaak kent. Deze nog overblijvende diepe verblinding, deze geestelijke duisternis is de belangrijkste oorzaak van al ons ongelovig wantrouwen. Kenden we God méér en zagen we helderder in Wie God is – we zouden geen ogenblik aarzelen om ons met al onze belangen rustig aan Hem toe te vertrouwen. Het kan toch niet anders zijn dan dat zij die Zijn naam kennen op Hem betrouwen zullen?

Een tweede bron is de aangeboren hoogmoed en trots van ons hart. Daardoor zijn wij onwillig om als arme, diepschuldige en totaal machteloze zondaren de beloften van God ‘om niet’ aan te nemen. Daar hapert het bij ons. En dat komt niet zelden voor onder de schijn van innemende nederigheid. Men denkt immers dat men de grote zaken die in Gods beloften ons worden aangeboden, helemaal niet waard is… Maar op de keper beschouwd is dit werkelijk niets anders dan hoogmoed.

Als derde bron moet onze wettische instelling genoemd worden. We zijn vanuit de natuur van ons bestaan heel vast verbonden met de Wet, omdat we onder een verbroken werkverbond (1) geboren zijn. Hierdoor komt het dat wij – het koste ons wat het wil – proberen gerechtvaardigd te worden door onze werken. We willen althans eerst onszelf geschikt maken, al was het alleen maar om eerlijk te durven zeggen dat het ons om genade te doen is vóór wij de beloften met vertrouwen durven aanvaarden. Hoe meer God met Zijn ontdekkend licht in de ziel schijnt, hoe meer wij onze slechtheid, onoprechtheid en zelfs het verdorven karakter van onze beste daden gaan inzien. Ons wettische bestaan vindt dan geen grond meer in zichzelf, en dáárom durft en kan het niet geloven.

Tenslotte noem ik als vierde oorzaak het heimelijke wantrouwen dat we in ons hart voeden tegen God en tegen Christus, wat voortspruit uit onze aangeboren vijandschap tegen God. Ons hart is helemaal doortrokken van wantrouwen tegen de Heere (2) – en wij verdenken Zijn barmhartigheid en liefde tegenover ons. Ons vijandige hart denkt altijd kwaad van God. Als dat niet zo was, waren we niet zo vijandig tegenover de Here; dan hadden we minder achterdocht en daardoor ook minder wantrouwen. Als we van dit beginsel meer genezen waren, zouden we nooit zoveel twijfelen door ongeloof.

(1) Opgemerkt AJ: Beter is het m.i. om hier te spreken van een in het (goede) paradijs verbroken liefdesband. Van Zijn kant heeft God die liefdesband met de mens nooit verbroken en zelfs onmiddellijk laten horen en blijken dat die van Zijn kant nog bestond en dat er een door Hem bewerkte weg van herstel zou komen. Heel onze relatie met God bestond en bestaat uit geloof hechten aan Zijn Woord, aan Hem die het levende Woord Zelf is. Onze relatie met Hem moet hersteld worden, daar konden en kunnen wij echter niets aan bijdragen, maar die alleen in dankbaarheid met een gelovig hart aanvaarden en er naar leven.

(2) Opgemerkt AJ: Zoals ‘aangestoken’ in het paradijs door de ‘leugenaar van den beginne’. De heilige Geest overwint dat wantrouwen bij ons, zoals Paulus schrijft in 1 Korintiërs 2 : 11-12: ‘Want ons heeft God het geopenbaard door de Geest. Want de Geest doorzoekt alle dingen, zelfs de diepten Gods. Wie toch onder de mensen weet, wat in een mens is, dan des mensen eigen geest, die in hem is? Zo weet ook niemand, wat in God is, dan de Geest Gods. Wij nu hebben niet de geest der wereld ontvangen, maar de Geest uit God, opdat wij zouden weten, wat ons door God in genade geschonken is.

Bron tekst/citaat:  Verhandeling van Theodorus Avinck (1740-1782) zoals gepubliceerd in de Reveil-serie in “God vervult al Zijn beloften“, No. 555,  Mei 2019, door stichting “Smytegelt-Fonds”.

(…) 23 Dit is zijn gebod: dat we geloven in de naam van Zijn Zoon ​Jezus​ ​Christus​ én elkaar ​liefhebben, zoals Hij ons heeft opgedragen. 24 Wie zich aan zijn geboden houdt blijft in God, en God blijft in Hem. Dat Hij in ons blijft, weten we door de Geest die Hij ons heeft gegeven. (Uit 1 Johannes 3/Johannes 15 : 12)

Bron afbeelding:  Heartlight

Dit bericht werd geplaatst in Bijbel, Gemeente, Huwelijk en gezin, Israël. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s