Alles behoort U toe…

(…) 3 Erken het: de HEER is God,
Hij heeft ons gemaakt, Hem behoren wij toe,
Zijn volk zijn wij, de kudde die Hij weidt.
(Uit Psalm 100)

Stelen: dat doen wij toch niet? We hebben nog nooit wat gestolen. We hebben nooit ergens ingebroken of een ramkraak gepleegd. En dat zijn we ook niet van plan. Dan hebben we het over materiële zaken, maar zou God dat bedoelen?

In de tien geboden staat het ingeklemd tussen de geboden die allemaal te maken hebben met mensen en de omgang met elkaar. Ik denk dat God dat heeft bedoeld met dit woord. Je hebt geen recht op het leven van een ander. Je hebt geen recht op de partner van een ander. Je hebt geen recht op (over) de eer en de goede naam van de ander. Maar ook mag je niemand onthouden wat diegene zo broodnodig is om van te bestaan. Dat is ook diefstal.

Kortom: je moet bij de ander laten wat van hem of haar is en niet van jou is. Het omgekeerde is trouwens ook waar: alles wat ik bezit en gebruik, dat heb ik uiteindelijk ook maar gekregen. Van God wel te verstaan!

(…) 10 Toen loofde ​David​ de HEER, ten aanhoren van de hele gemeenschap. Hij zei: ‘Geprezen bent u, HEER, God van onze voorvader ​Israël, voor altijd en eeuwig. 11 U, HEER, bent groots en machtig, vol luister, roem en majesteit.

Alles in de hemel en op aarde behoort u toe, HEER, u bezit het koningschap en de heerschappij. 12 Roem en rijkdom zijn van u afkomstig, u heerst over alles. In uw hand liggen macht en kracht besloten, u beslist wie groot en machtig is.

13 Daarom danken wij u, onze God, en prijzen wij uw luisterrijke naam. 14 Wat ben ik, en wat is mijn volk, dat wij in staat zijn gebleken zo veel kostbaarheden af te staan? Alles is van u afkomstig, en wat wij u schenken komt uit uw hand.

15 Net als al onze voorouders zijn wij slechts ​vreemdelingen​ die als gasten bij u verblijven, ons bestaan op aarde is als een schaduw, zonder enige zekerheid. 16 HEER, onze God, al deze rijkdom die we bijeengebracht hebben om voor u een tempel te bouwen voor uw ​heilige​ naam, komt uit uw hand en aan u dragen wij die op.

17 Ik weet, mijn God, dat u de ​harten​ van de mensen beproeft en oprechtheid verlangt. Welnu, uit de oprechtheid van mijn ​hart​ heb ik u dit alles geschonken, en ook uw volk, dat hier bijeen is, heb ik zijn bijdrage met vreugde zien schenken. 18 HEER, God van onze voorouders ​Abraham, ​Isaak​ en ​Israël, koester dit blijk van de gezindheid van uw volk voor altijd en laat hun ​hart​ op u gericht zijn.

19 Geef ook dat mijn zoon ​Salomo​ met volle toewijding uw geboden, bepalingen en wetten naleeft en alles in het werk stelt om de burcht te bouwen waarvoor ik de voorbereidingen heb getroffen.’ 20 Daarna droeg ​David​ de gemeenschap op de HEER, hun God, te loven.

Heel de gemeenschap loofde de HEER, de God van hun voorouders, en knielde neer en boog diep voorover voor de HEER en voor de ​koning.

(Uit 1 Kronieken 29)

Bron tekst: Bijbels dagboek “Dag in dag uit – 2019” (zaterdag 9 februari)
Leger des Heils – Ark Media.

Bron afbeelding:  Flickr

Dit bericht werd geplaatst in Bijbel, Gemeente, Israël. Bookmark de permalink .

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s