‘Niet iedereen die ‘Heer, Heer’ tegen mij zegt, zal het koninkrijk
van de hemel binnengaan‘… (Uit Matteüs 7 : 21)
Als je een broertje of zusje hebt, heb je een onlosmakelijke band. Een bloedband. Dat is je familie. Iemand anders is niet zomaar je familie. Met hem of haar mis je die speciale band.
Jezus laat hier zien dat er nog een andere band bestaat.
Zijn familie komt Hem halen (1). Het is voor het eerst in Marcus dat we de familie van Jezus tegenkomen. Eerder in dit hoofdstuk wordt vermeld dat zijn familieleden menen dat ze Jezus moeten corrigeren. Wat hij doet, dat kan niet. Als vanzelf spreken ze Hem als familielid aan.
Dan draait Jezus zich om naar de mensen om Hem heen. ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers? Jullie’, zegt Hij dan. Als je Jezus volgt, dan ben je familie. Als je kiest voor een hechte band met Jezus, dan kies je voor een familieband. Want Hij laat je, zoals een vader en een moeder, nooit meer los.
(1) Opgemerkt AJ: Ze stuurden toch maar even een ander naar binnen (mogelijk iemand met nogal wat autoriteit) om Hem te halen, zelf bleven ze buiten wachten. Die ‘ander’ en ook de woorden van de omstanders oefenen druk uit op Jezus door Hem er op te wijzen ‘uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken u’. Maar Jezus laat zich er niet door ‘van de wijs’ brengen.
Bron tekst: Bijbels dagboek “Dag in dag uit – 2019” (17 januari)
Leger des Heils – Ark Media.
(…) 34 Hij keek de mensen aan die in een kring om Hem heen zaten en zei: ‘
Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. 35 Want iedereen die de wil van God doet,
die is mijn broer en zuster en moeder.’ (Uit Markus 3)