1 Een koning/president die rechtvaardig regeert
en leiders/ministers – die leiden volgens het recht
2 ze zijn als een beschutting tegen de wind,
als een schuilplaats voor een wolkbreuk,
als waterstromen in een dorre streek,
als de koele schaduw van een rots
in een dorstig, uitgedroogd land.
3 Ogen zullen niet langer blind zijn,
oren luisteren weer aandachtig;
4 de onbezonnen geest verwerft kennis en inzicht,
de tong van stotteraars spreekt vloeiend en vlot.
5 Dan wordt een dwaas niet meer edel genoemd,
een bedrieger niet langer aanzienlijk.
6 Want een dwaas spreekt dwaas
en zijn hart brengt slechtheid voort:
hij handelt goddeloos en hij lastert de HEER;
wie honger lijdt laat hij onverzadigd,
de dorstige geeft hij niets te drinken.
7 Een bedrieger kiest valse middelen, hij beraamt snode plannen
en tracht, door leugens rond te strooien,
de verdrukte in het verderf te storten,
en de zwakke wanneer die zijn recht bepleit.
8 Maar een edel mens zint op edele daden (op milddadigheid),
hij zet zich in voor al wat edel is (voor wat het welzijn van allen dient).
(Uit Jesaja 32, NBV, Nederlands Bijbelgenootschap)