En zij beiden waren naakt, de mens en zijn vrouw, maar
zij schaamden zich niet voor elkaar.
(Genesis 2 : 25)
Schaamte komt alleen voort uit het bewustzijn dat de mens gespleten is, dat de wereld in zijn geheel gespleten is, dus ook dat ik zelf gespleten ben.
Schaamte betekent dat men de ander (1) niet meer accepteert als gave Gods, dat men de ander zelfzuchtig begeert en, daarmee samenhangend, dat men de ander beschouwt als iemand die er zelf ook geen genoegen meer mee neemt bij mij te horen, maar iets van mij begeert.
Schaamte is de verhulling van mijn eigen ik voor de ander ten gevolge van mijn en zijn kwade wil, ten gevolge van de verdeeldheid die tussen ons gekomen is.
Als de een de ander accepteert als de hem door God gegeven hulp, als men zich zelf wil zien vanuit de ander, gericht op de ander en horend bij de ander, dan schaamt de mens zich niet.
In de eenheid van de ongebroken gehoorzaamheid is de mens voor de mens naakt en onverhuld, als lichaam en ziel en hij schaamt zich niet. Eerst in de wereld van de tweespalt ontstaat schaamte.
Bron tekst: Bonhoeffer Brevier – “” – “Onverhuld voor de ander” (22 februari) – ©1968 Ten Have b.v. Baarn, Vijfde druk 1978
(1) Opgemerkt AJ: Het is (zelfs) ook mogelijk dat men zichzelf niet meer ziet en accepteert als ‘gave Gods’ aan anderen…
(…) 10 God, ons schild, zie naar ons om,
sla goedgunstig het oog op Uw Gezalfde.
(…) 12 Want God, de HEER, is een zon en een schild.
Genade en glorie schenkt de HEER,
zijn weldaden weigert Hij niet
aan wie onbevangen op weg gaan.
13 HEER van de hemelse machten,
gelukkig de mens die op U vertrouwt.
(Uit Psalm 84)
Bron afbeelding: Pinterest