Een ieder, die in toorn leeft tegen zijn broeder, zal vervallen aan het gerecht
(Uit Mattheüs 5 : 21-26)
Onwaarachtige gezamenlijke godsdienstoefening
De wet waarnaar Jezus zijn volgelingen allereerst verwijst, verbiedt hun de moord en beveelt hun de broeder aan. Het leven van de broeder is door God gesteld en in Gods hand, alleen God heeft macht over leven en dood.
Voor de moordenaar is geen plaats in de gemeente van God. Hij vervalt aan het gericht, dat hij zelf uitoefent. Dat de broeder die zo onder de bescherming van het goddelijke gebod gesteld wordt, niet alleen de broeder in de gemeente is, volgt ongetwijfeld daaruit, dat de volgeling van Jezus zich in zijn handelen niet daardoor kan laten bepalen, wie de andere is, maar alleen door Hem die hij in gehoorzaamheid volgt.
Het leven van de broeder is de volgeling van Jezus tot grens gesteld, die niet doorbroken mag worden. Een dergelijke doorbreking geschiedt echter reeds door de toorn, meer nog door een boos woord dat ons ontvalt (Raka), en ten slotte door de opzettelijke smaad van de ander (dwaas).
Elke boosheid richt zich tegen het leven van de ander, het (samen)leven wordt hem niet gegund, men zoekt naar de vernietiging ervan. Het woord dat ons te snel ontvalt, dat wij zo licht tellen, openbaart, dat wij de ander niet eren, ons boven hem verheffen en zo ons leven waardevoller vinden dan dat van ‘die ander‘.
Dit woord is een slag naar de broeder of zuster, een stoot naar zijn of haar hart. Het moet treffen, wonden, vernietigen. Het opzettelijke scheldwoord ontrooft de naaste ook in het openbaar zijn eer, wil hem ook voor en in het oog van anderen verachtelijk maken, heeft het in zijn haat gemunt op de vernietiging van zijn innerlijk en uiterlijk bestaan. Ik voltrek het gericht aan hem. Dat is moord. De moordenaar vervalt aan het gericht.
Verachting van de broeder (hoe geraffineerd we dat ook aanpakken en verbergen voor anderen) maakt gezamenlijke godsdienstoefening onwaarachtig (1) en ontneemt daaraan elke goddelijke belofte. Zo moet de gemeente van Jezus heden ten dage zich zelf onderzoeken, of niet op het ogenblik waarop zij voor gebed en godsdienstoefening voor God treedt, veel stemmen met een aanklacht tussen haar en God treden en haar gebed verhinderen.
Zo moet de gemeente van Jezus zich zelf onderzoeken of ze gesmaden en onteerden werkelijk een teken heeft gegeven van de liefde van Jezus, die leven wil bewaren, dragen en beschermen. Anders zou de meest correcte godsdienstoefening, het vroomste gebed, de moedigste belijdenis haar niet helpen, maar tegen haar getuigen.
God wil niet gescheiden worden van onze broeder.
Hij wil niet geëerd worden, wanneer een broeder onteerd wordt.
Bron tekst: Bonhoeffer Brevier – “Maar ik zeg u” – “God wil niet gescheiden worden van de broeder” (15 juni) – ©1968 Ten Have b.v. Baarn, Vijfde druk 1978
(1) (…) 22 Ja, veeleer zijn die leden van het lichaam, welke het zwakst schijnen, noodzakelijk, 23 en juist die delen van het lichaam, welke wij minder in ere houden, bekleden wij meer eervol, en onze minder edele leden worden met groter eer behandeld, 24 maar onze edele leden hebben dat niet nodig. God heeft evenwel het lichaam zó samengesteld, dat Hij meer eer gaf aan hetgeen misdeeld was, 25 opdat er geen verdeeldheid in het lichaam zou zijn, maar de leden gelijkelijk voor elkaar zouden zorgen. (Uit 1 Korintiërs 12)
Bron afbeelding: SlideShare