(…) Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaan tot de troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden om geholpen te worden ter bekwamer tijd. (Hebreeën 4:16)
DIT GELOOF – dat voor God verschijnt in de strijd en vrees van het geweten – is een eerlijk en oprecht geloof, dat niet geveinsd is, dat tot God durft zeggen: ‘Lieve Heere! voor de mensen ben ik wel onschuldig en het is zeker dat zij mij niet straffen of voor de rechter zullen slepen, want hoewel ik niet iedereen kwaad gedaan heb, vraag ik toch van eenieder dat hij mij om Gods wil vergeeft, zoals ikzelf ook iedereen vergeef. Daarmee zijn zij tevreden, zodat ze niets meer tegen mij hebben. Maar voor U moet ik echt de vleugels laten hangen en mijn hele leven en bestaan als schuld belijden en zeggen als David: “HEERE, ga niet in het gericht met Uw knecht, want voor U is geen mens op aarde rechtvaardig.”
Daarom kan ik, als U met mij naar recht wilt handelen, voor U niet bestaan en zal mij gelijk van Uw rechterstoel op Uw genadetroon beroepen. Voor de wereldse rechter vind ik het goed dat hij met mij over recht en onrecht spreekt, daar wil ik antwoorden en doen wat ik moet doen. Voor Uw rechterstoel kan ik echter niet bestaan, maar ik moet naar het kruis van Christus kruipen en om genade bidden én genade krijgen.‘
Maarten Luther: Predigten des Jahres 1532, vgl. WA 36,366,24-37
Bron tekst: “Uit de diepten roep ik tot u – Dagboek over het gebed – Maarten Luther” Samengesteld, vertaald en ingeleid door H.C. van Woerden. Den Hertog Uitgeverij.
3 Als u de zonden blijft gedenken, HEER, Heer, wie houdt dan stand?
4 Maar bij u is vergeving, daarom eert men u met ontzag.
(Uit Psalm 130)