16 En het gebeurde, toen de priesters de zevende maal op de bazuinen bliezen, dat Jozua tegen het volk zei: Juich, want de HEERE heeft u de stad gegeven! 17 Maar de stad moet met de ban aan de HEERE gewijd zijn, de stad zelf en alles wat erin is. Alleen Rachab, de hoer, zal in leven blijven, zij en allen die bij haar in huis zijn, omdat zij de boden die wij uitgestuurd hadden, verborgen heeft. 18 Past ú echter op voor wat met de ban gewijd is. Anders slaat u zichzelf met de ban, als u neemt van wat met de ban gewijd is; en dan maakt u van het leger van Israël een met de ban geslagen leger en stort u het in het ongeluk. 19 Maar al het zilver en goud en de koperen en ijzeren voorwerpen moeten heilig zijn voor de HEERE; ze moeten bij de schat van de HEERE komen. (Uit Jozua 6)
Een Israëlitische vader, die zijn kinderen van het dal Achor ging vertellen, begon dan als vanzelf fluisterend te spreken. Want het betekent: ongeluksdal, jammerdal!
Zoals aan de Here alle eerstelingen moesten worden gewijd, zo was het ook met de eersteling van de steden in Kanaän. Alle rijkdom van Jericho zou als één groot brandoffer aan Hem worden gewijd. Maar één man, Achan, die vond het jammer om alle kostbaarheden in vlammen voor de Here te doen opgaan en daarom verborg hij heimelijk een aantal kostbaarheden in zijn tent. (…)
Toen echter de oorzaak was aangewezen en het kwaad uit Gods volk was weggedaan, werd het dal Achor niet de donkere kuil, waarin heel Israël moest omkomen, maar God herschiep toen dit ongeluksdal tot een geopende deur, om Kanaän er door binnen te vallen. Er rust weer zegen op het leger van Israël. Gelouterd en gereinigd mogen ze nu overwinnend verder trekken en het land in bezit gaan nemen.
Jeruzalem was bij en na de gevangenneming, veroordeling en kruisiging van onze Heer en Heiland, te vergelijken met het dal Achor indertijd, en veranderd in een “dal des doods”, een ongeluksdal…
Door het werk van de Heilige Geest in de harten van de leden van de eerste gemeente, werd Jeruzalem herschapen tot “een deur van hoop”, een poort naar de hele wereld. Anders dan bij de val van Jericho, wilde de eerste gemeente – als eersteling van alle gemeenten, helemaal vrijwillig met ál haar gaven en bezittingen – zich wijden aan onze Drie-enige God en aan elkaar en daarmee aan de verkondiging van het Evangelie aan de toenmalige wereld.
Bij dit bijzondere werk van de Geest in deze eerste gemeente kon echter, zoals kort na haar ontstaan bleek, ook zeker nog de leugen en dé leugenaar een kans krijgen en een gelegenheid benutten om dit mooie aanvangswerk te verstoren. De geschiedenis van Ananias en Safira valt dan ook te vergelijken met Achan’s zonde na de inname van Jericho als eerst stad in het beloofde land. Ook de bedreiging van zoiets voor het samenleven van Gods volk en de klaarblijkelijke gevolgen ervan voor de daders zijn hierbij opmerkelijk.
De bijzondere (toe)wijding van de eerste gemeente in Jeruzalem is – net als het gebeuren bij “Jericho en Achor” – een unieke gebeurtenis in de geschiedenis van Gods volk. De latere gemeenten zouden niet op zo’n unieke manier (als die van “de eersteling”) zich wijden aan God. Maar dat neemt niet weg, dat ook deze later ontstane gemeenten en hun leden zich steeds weer behoorden en behoren te bezinnen op de vraag wat het betekent om al hun eerstelingen (aan geestelijke gaven, geld en goed) te wijden aan God.
Bron afbeelding: Christipedia.nl