‘Dit is de last, die aan de profeet Habakuk geopenbaard is. Heer, hoe lang moet ik schreeuwen, en Gij wilt niet horen? Hoe lang moet ik tot U roepen over geweld en Gij wilt niet helpen?‘ (Uit Habakuk 1 de verzen 1-2)
Geciteerd 1: Met Job en veel bidders uit de psalmen weet de profeet Habakuk zich aan die plaats, waar men alleen nog roepen en schreeuwen kan. Dat is de plaats, waar bijvoorbeeld de man van de honderd-dertigste en veel andere psalmen zich bevindt, en dat is de diepte: “Uit de diepte, O Heer! roep ik tot U.”
Habakuk is goed bekend met zijn eigen toestand en met die van zijn volk. Daarop kunnen wij ons nu juist niet beroepen. Behoort dat juist niet tot datgene, wat onze bijzondere nood typeert, waarin wij Europeanen ons heden en wie weet morgen reeds de mensen van alle delen van de wereld zich bevinden, dat we niet weten waar we aan toe zijn, dat we de richting kwijt zijn. Waar komen wij vandaan? Waar gaan wij heen? Hoe staat Europa er voor? En de wereld? En ons land? Welk standpunt neemt, wat vroeger het ‘Christelijk Avondland’ heette, in? Hoe staat de kerk van ons land er voor? Ja, welk standpunt nemen wij in? Zag men maar zo duidelijk als de man, die zich daar weet, waar men alleen maar roepen, om hulp roepen kan.
Er waren immers tijden, toen wij er zeker van waren, toen we rijk waren, toen wisten we het maar al te goed. Wat waren we toen vlug klaar, wanneer het ging om onze beslissende en toch altijd weer niet als maatstaf dienende oordelen uit te spreken! Wat ging het ons toen altijd makkelijk af commentaar te geven! Wij gaven wachtwoorden (schibboleths) uit, stelden marsroutes vast, wezen fronten aan, gaven zelfs opgewekt hier en ginder doelen aan. Och, hoe vreselijk goed waren wij georiënteerd en daarom zogenaamd meester van de toestand.
Vandaag echter wordt het aantal mensen steeds groter, dat, naar mening en oordeel gevraagd, zuinig is met woorden. Wij weten klaarblijkelijk niet meer waar we zijn; en daarom is de man Habakuk goed beschouwd zo benijdenswaardig. Ook wanneer hij zich in de diepte weet, in de plaats van roepen en schreeuwen, hij weet in ieder geval toch de plaats van waaruit hij roept en schreeuwt, hij heeft in ieder geval toch dit ene vaste punt: de diepte. Hij, die weet, dat hij aan de plaats van het roepen om hulp gekomen is – dat is niet weinig – die is de richting al niet langer meer kwijt. Al hadden we alleen maar deze bladzijden van onze Bijbel opengeslagen om van Habakuk dit ene te horen en te leren, dan was in ieder geval onze armoede, dan was onze onzekerheid niet zo erg meer; in tegendeel, gezegende armoede, gezegend Europa, gezegend geslacht, dat zou beginnen te roepen met de profeet Habakuk: “Heer, hoe lang moet ik schreeuwen, en Gij wilt niet horen?“.
Maar hoe weet Habakuk dat hij hulp nodig heeft? Waaruit kent hij zijn grootste nood? (…) “Heer!” zegt hij. Dit ene woord is het nu juist dat hem tot profeet maakt.: “Heer!”. Habakuk heeft de Heer ontmoet. Eerst door deze ontmoeting is hij profeet geworden en heeft hij een opdracht ontvangen. Door deze ontmoeting werd hem de toestand duidelijk. Niemand anders dan de Heer heeft hem de weg gewezen. Dus niet op zichzelf en zijn toestand, niet op zijn omgeving en haar omstandigheden heeft Habakuk gezien, maar op de Heer. En niet uit zichzelf en uit zijn omgeving is Habakuk tenslotte tot inzicht gekomen, waar hij zich bevindt en hoe het met hem en zijn tijd gesteld is, maar door de Heer.
Geciteerd 2: De nood die de profeet dringt tot schreeuwen en roepen, wordt door de hele Heilige Schrift heen, met een bepaald woord aangeduid, het verschrikkelijkste dat er bestaat – laten we het niet te dikwijls zeggen – het woord – zonde. De goddeloosheid, de zonde is het, die Habakuk door zijn God leert zien. Zij is het die hem drijft om te roepen en te schreeuwen als profeet en priester: “Hoe lang moet ik tot U roepen over geweld, en Gij wilt niet helpen?“. Heil Europa, heil ons geslacht, wanneer het eens zou beginnen de zonde te zien als de eigenlijke oorzaak van de nood! Op de dag, waarop wij beginnen van de profeet Habakuk te leren wat het betekent over onze zonden tot God te roepen, is ons en ons huis grote zaligheid ten deel gevallen. Want God wil niet de dood van hem, die heeft gehoord en ingezien dat hij een zondaar is, maar dat hij zich bekeert en leeft. Daarover zullen wij van de profeet spoedig nog meer horen.
‘Hier sta ik op mijn wachttoren en ga op de uitkijk staan om nauwlettend te zien op wat mij gezegd zal worden en wat het antwoord zal zijn op mijn klacht.’ (Uit Habakuk 2 vers 1)
Geciteerd slot: Die ‘wachttoren’ van Habakuk moeten wij ons evenwel niet hoog in de lucht voorstellen. Gods wachttorens liggen, zoals we gezien hebben, in de diepte. Gods wachttorens verheffen zich niet trots boven de steden van de mensen en zijn niet getooid met vrolijk wapperende vlaggen en wimpels. Sions wachters zijn gevangenen en hun wachttorens zijn kerkers met een zware grendel en een klein venster. (…) Habakuk staat eenzaam. Dat wil zeggen met de ‘uitkijkpost’ en met de wachttoren’. Om hem heen wacht men niet. Voor zijn omgeving is hij met zijn wachten blijkbaar een dwaas en tot spot. Maar wij beluisteren iets als van een heilige vasthoudendheid uit de woorden: “Hier sta ik op mijn wachttoren.” Zeg wat u wilt, denk wat U goeddunkt, doe wat U moet doen, ik sta hier in ieder geval op mijn wachttoren: Hier sta ik, ik kan niet anders.
Bron citaten: ‘Habakuk twist met God’ – door Walter Lüthi (1) – T. Wever, Franeker
(1) Walter Lüthi (1901-1982) was een Zwitsers zielzorger en predikant
‘Heer, ik heb uw aankondiging gehoord.
Voor wat U gaat doen heb ik ontzag.
Breng het in deze tijd tot stand,
maak het in deze tijd bekend,
maar toon Uw ontferming
als het tumult losbarst.’
(Uit Habakuk 3 vers 2)
Bron afbeelding: etsy-com