‘Opdat uw geloof niet zou rusten op wijsheid van mensen, maar op de kracht van God‘
(Uit 1 Korintiërs 2 vers 5)
Geciteerd 1: Het genadeverbond heeft in de gereformeerde traditie tot op de dag van vandaag grote aandacht gehad. Tegelijk blijkt dat dit thema heel gevoelig ligt. Daarom is het van belang dat theologen op het scherp van de snede met elkaar in gesprek gaan over de verschillende interpretaties hiervan.
Vraag: Zijn verbondsopvattingen ook maar op enige manier nuttig te maken voor hoe wij onze broeders en zusters in de gemeente van Jezus Christus kunnen of hebben te zien en voor hoe men hen zal aanspreken in de verkondiging en in het onderlinge verkeer?
Antwoord: Nee!
Toelichting 1 (op antwoord ‘nee’): Wij vinden hier niets van terug in het onderwijs van Jezus Christus aan Zijn discipelen en de kinderen van Gods volk (de toenmalige Israëlieten/Joden) en ook niet in het onderwijs en aanspreken van de leden van de gemeenten door de de apostelen zoals we dat kunnen lezen in hun brieven. Ze worden altijd steeds weer met alle ernst aangesproken als kinderen van God die gehoor hebben te geven aan het Woord van God dat hun in de oren klinkt.
Alle Israëlieten worden aangesproken als (gehoorzame of ongehoorzame) kinderen van Gods volk en later worden alle leden van de gemeente (jong en oud!) aangesproken als broeders en zusters en onder de verkondiging/tucht van Gods Woord gesteld, en dat als hoorders die allen de heilige Geest ontvangen hebben. Daarom is er dan ook geen (goede) reden om met woord en daad te doen alsof er nog leden onder hen zijn, die zich eerst nog iets zouden moeten ‘toe-eigenen’, namelijk dat wat zij dan blijkbaar tot nog toe nog niet ‘in Christus’ ontvangen zouden hebben. Wanneer zulke leden er wel zouden zijn, dan zouden de apostelen en wij hen niet eens als leden van de gemeente kunnen zien en aanspreken. Dan zou men deze leden voorlopig in feite nog als ‘onbekeerde heidenen’ hebben te beschouwen en aan te spreken. (In een aantal kerken gebeurd dat in feite wel, helaas!)
Wanneer in de Hebreeënbrief alle (blijkbaar voornamelijk Joodse) leden van de gemeente worden aangesproken, dan horen ze dit: ‘Ziet er dus op toe broeders en zusters, dat niemand van u door een kwaadwillig, ongelovig hart afvallig wordt van de levende God, maar wijs elkaar terecht, elke dag dat dit ‘vandaag’ nog geldt, opdat niemand van u halsstarrig wordt omdat hij door de zonde verleid werd. Want alleen als wij tot het einde toe resoluut vasthouden aan ons aanvankelijk vertrouwen (geloof!), BLIJVEN WE (niet: worden we of worden sommigen misschien nog) deelgenoten van Christus.’ (Hebreeën 3 : 12-14).
We vinden vergelijkbare woorden trouwens ook aan een blijkbaar voornamelijk uit ‘ex-heidenen’ bestaande gemeente, en wel in Kolossenzen 1 : 21-23.
Toelichting 2 (op antwoord ‘nee’): We ‘horen'(lezen) dat Paulus en Petrus de leden van de gemeenten, die aan hun prediking gehoor hadden gegeven en zich hadden laten dopen, direct al zien/beschouwen als ‘zuigelingen’ (zie 1 Korintiërs 3, Efeziërs 2 en 1 Petrus 1 : 22 t/m 2 : 10). Dus deze nieuwe leden (met al hun gebrek aan kennis!) worden direct al gezien en aanvaard als nieuw-geboren kinderen (wedergeboren leden!) van de gemeente van Jezus Christus. Willen ze (verder) groeien in het geloof (en toenemen in de genade) dan zullen ze zich zeker ook aan ‘vast voedsel moeten gewennen’, maar ze zullen zeker ook altijd nog weer als ‘pasgeboren kinderen’ hebben te verlangen naar ‘de zuivere melk’ van Gods Woord: ‘opdat u daardoor groeit en uw redding bereikt’ (zie 1 Petrus 2 : 2).
Dus de op de prediking van de apostelen tot geloof gekomen en toen direct maar gedoopte leden van de gemeente* en in de gemeente geboren en daar gedoopte kinderen dienen we – net als de apostelen – allen te beschouwen en aan te spreken als ‘zuigelingen’ die met de heilige Geest zijn gezalfd. Ook Johannes schrijft/spreekt ouderen én jongeren in de gemeente(n) aan als kinderen van God die allen gezalfd zijn met de heilige Geest (zie 1 Johannes 2 : 12-29).
* Paulus spreekt in de brief aan de Galaten over kinderen die hij ‘verwekt’ heeft en wanneer ze hem later nog zoveel moeite bezorgen, dan spreekt hij erover dat hij opnieuw ‘barensweeën’ om hen moet doorstaan, alsof ze nog weer ‘opnieuw geboren’ moeten worden (Zie Galaten 4 : 19, maar aan de Korintiërs had hij dat ook kunnen schrijven! – zie ook 1 Korintiërs 2 : 1-5 en 2 Korintiërs 3 : 1-6).
In de verkondiging aan de gemeente wordt iedereen dus gezien en aangesproken als ‘zuigelingen’/’nieuwgeboren’ kinderen van God. Toch waarschuwen de apostelen ons dan zeker ook dat we dan toch ook nog tot de ontdekking kunnen komen dat er mensen onder ons (in de gemeenten van Jezus Christus) zijn, die hun naasten niet (werkelijk/op christelijke wijze!) liefhebben en ook dat er valse profeten (‘wolven’) zullen opstaan of binnenkomen, die de gemeente in verwarring brengen (zie o.a. Handelingen 20 : 29, en 1 Johannes 3 : 11 t/m 4 : 21). Maar dat heeft hen toch geen aanleiding gegeven om dat onderscheid dan maar bij voorbaat te gaan maken in de verkondiging en in het aanspreken van de leden van de gemeente (bij huisbezoek bijvoorbeeld). Nee, juist door dat niet te doen zullen degenen die ‘niet bij ons horen’ het niet uithouden om er als kinderen van God gezien en er op aangesproken te worden in Zijn gemeente (zie 1 Johannes 2 : 18-29)
Opmerkingen tot slot:
- Het spreken over de verbonden in Gods Woord – dat ‘levend en krachtig is’ en dat we eerbiedig hebben na te spreken in de verkondiging – is toch wel wat anders dan wat theologen met en in de theologie aan ‘verbondsopvattingen’ geconstrueerd hebben en die men dan (liefst ook) wil laten heersen over het levende spreken van ‘de Schriften’ en (laten) gebruiken in de verkondiging om daarmee te heersen over de gewetens van de gelovigen.
- Dat Woord en Sacrament levend en werkzaam zijn in de gemeente van Jezus Christus dat is vanwege het feit dat deze door onze Heer Jezus Christus zijn toevertrouwd aan de apostelen en via hen aan de Gemeente/gemeenten en dat natuurlijk door de kracht van de heilige Geest die met en door Woord en Sacrament werkzaam is in de gemeenten (zie o.a. Matteüs 28 : 16-20, Johannes 20 : 19-31 en 1 Timoteüs 3 : 16).
Zie ook: ‘De allesomvattende verbondstrouw van God…‘
Bron citaat: RD opinie – ‘Consensus over het verbond ondanks verschillen‘ – door prof. dr. W. van Vlastuin
De auteur is hoogleraar theologie en spiritualiteit van het gereformeerd protestantisme aan de Vrije Universiteit en initiatiefnemer van de ”Consensus over het verbond”.