(…) 18 Als ouders een opstandige, onhandelbare zoon hebben, die niet naar hen luistert en ook na hardhandige bestraffing nog niet wil gehoorzamen, 19 dan moeten zijn vader en zijn moeder hem meevoeren naar de stadspoort en hem aan de oudsten voorgeleiden. 20 Ze moeten tegenover de stadsoudsten verklaren: ‘Onze zoon is opstandig en onhandelbaar. Hij wil niet naar ons luisteren. Hij is een losbol en hij drinkt te veel.’ 21 De inwoners van de stad moeten hem dan stenigen tot de dood erop volgt. Zo moet u het kwaad dat zich bij u aandient in de kiem smoren. Het hele volk van Israël moet erdoor worden afgeschrikt. (Uit Deuteronomium 21)
(…) 22 Als een man wordt betrapt met een getrouwde vrouw moeten beiden ter dood gebracht worden, zowel de man als de vrouw met wie hij geslapen heeft. Zo moet u het kwaad dat zich bij de Israëlieten aandient in de kiem smoren. (Uit Deuteronomium 22)
Opgemerkt: David had overspel gepleegd en was met woorden en daden oorzaak geworden van de dood van zijn officier Uria en meerdere mannen (broeders!) uit het leger van Israël. Hij verdiende het om uit zijn koningschap gezet en terecht gesteld te worden…
O.a. zijn zoon Absalom en ook raadgever Achitofel dachten er zo over en vonden dat dat vonnis op de een of andere manier voltrokken moest gaan worden.
De profeet Nathan echter mocht na deze wandaden van David aan hem doorgeven dat hem vergeving geschonken was en dat hij (dus) niet naar de wet van Mozes gestraft zou worden of diende te worden voor deze zonden.
Die genadige vergeving en de voortzetting van Davids koningschap was niet op voorspraak van de Torah en/of ‘de wetgever’ Mozes (zie Exodus 32), maar wel al op voorspraak/grond van het verzoenende bloed van onze Heer Jezus Christus. Daarom kon en wilde God David genadig zijn en natuurlijk was dat in feite ook al zo bij de begenadiging van Gods volk op voorspraak van Mozes zoals we daarvan lezen Exodus 32!
Genade voor recht! *
In het onderwijs van de Torah horen we dat het de taak van ouders is om hun kinderen reeds van hun vroegste jeugd af te onderwijzen in de Torah, de eerste vijf boeken van Mozes. En wanneer ouders zich nauwgezet van die taak kweten, dan hoorden hun kinderen al vroeg ook de woorden die we vinden in Deuteronomium 21 : 18-21 en ze leerden ook om die woorden te beamen.
Dat beamen van die woorden is niet vreemd in het licht van het onderwijs van de Torah, want wat zijn kinderen van Gods volk die opstandig hun eigen weg gaan – en dat geldt natuurlijk niet alleen voor jongeren maar ook voor volwassenen! – een gevaar voor een gezin, voor de familie en voor heel het volk van God en ook voor alle samenleven met medemensen én medeschepselen in deze wereld!
Zo’n opstandig kind van God leidt tot veel meer misère en dood en verderf dan het (eventueel) voltrekken van de doodstraf aan zo’n kind waarvan sprake is in de genoemde Bijbeltekst. Dat maakt het onderwijs van de Torah over de geschiedenis van de mensheid en van het volk Israël zelf voldoende duidelijk.
Toch, wanneer we Deuteronomium 21 : 18-21 lezen en begrijpen in het licht van het onderwijs van heel de Torah, dan is het beslist de vraag of er ooit ouders zijn geweest die anderen (‘de inwoners van hun stad’ staat er in de tekst) gevraagd zullen hebben om hun opstandige kind (eigenwijze ‘losbol’ die niet luisteren wil en teveel drinkt) te (helpen) stenigen.
Ze zullen toch (ook) genade voor recht hebben willen laten gelden en net zoals Mozes indertijd genade had afgebeden voor het opstandige volk in de woestijn (zie Exodus 32) zullen zij genade hebben afgebeden voor hun kind en hem of haar kwijtschelding van de schuld hebben gegund – mogelijk pas nadat ze hem of haar aan de (stads)oudsten hadden voorgeleid.
* ‘Genade voor recht’ = de straf kwijtschelden
Tot slot – Geciteerd uit Johannes 7:
(…) 2 En ’s morgens vroeg kwam Hij opnieuw in de tempel en al het volk kwam naar Hem toe; en Hij ging zitten en onderwees hen.
3 En de Schriftgeleerden en de Farizeeën brachten een vrouw bij Hem die op overspel betrapt was.
4 En toen ze haar in het midden hadden doen staan, zeiden zij tegen Hem: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel.
5 In de Wet nu heeft Mozes ons geboden zulke vrouwen te stenigen; U dan, wat zegt U?
6 En dit zeiden zij om Hem te verzoeken, opdat zij iets hadden om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte en schreef met de vinger in de aarde.
7 En toen zij Hem dit bleven vragen, richtte Hij Zich op en zei tegen hen: Wie van u zonder zonde is, laat die als eerste de steen op haar werpen.
8 En opnieuw bukte Hij en schreef in de aarde.
9 Maar toen zij dit hoorden en in hun geweten overtuigd waren, gingen zij weg, de één na de ander, te beginnen bij de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen achtergelaten, en de vrouw die in het midden stond.
10 Jezus nu richtte Zich op en toen Hij niemand zag dan de vrouw, zei Hij tegen haar: Vrouw, waar zijn die aanklagers van u? Heeft niemand u veroordeeld?
11 En zij zei: Niemand, Heere. En Jezus zei tegen haar: Ook Ik veroordeel u niet; ga heen en zondig niet meer.
Zie ook: Christus’Rijk een ziekenhuis…