…maar niet elkaar (ver)oordelen naar Gods wet!
(…) 1 Jezus ging naar de Olijfberg, 2 en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht. 3 Toen brachten de Schriftgeleerden en de Farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en 4 zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde. 5 Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan?’ 6 Dit zeiden ze om Hem op de proef te stellen, om te zien of ze Hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond. 7 Toen ze bleven aandringen, richtte Hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’ 8 Hij bukte zich weer en schreef op de grond. 9 Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten Hem alleen, met de vrouw die in het midden stond. 10 Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?’ 11‘Niemand, Heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’ zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’ (Uit Johannes 8, NBV)
Opgemerkt AJ:
- Stel dat diezelfde vrouw een maand later toch weer betrapt zou zijn en wanneer anderen haar dan opnieuw bij Jezus zouden brengen… Zou het dan ‘over en uit’ zijn voor deze vrouw? Of zal Jezus dan toch de ‘zeventig maal zevenmaal regel’ van de (liefdevolle/vertrouwen-gevende) vergeving toepassen. Misschien dat Hij haar die tweede keer (dat opnieuw bij haar overspel was vastgesteld) gevraagd zou hebben om uitdrukkelijk haar berouw over die zonde uit te spreken, maar Hij zal dan toch niet gezegd hebben: De vorige keer was natuurlijk gelijk ook Mijn laatste waarschuwing aan jou geweest en nu zal Ik, Die zonder zonde ben, de eerste steen gooien en de anderen aanmoedigen Mijn voorbeeld te volgen? Tenslotte kan Ik, kunnen wij de wet niet (maar blijven) uitspelen tegen de vergevende liefde. Wie niet horen wil, die moet maar voelen…
- En denkt u zich nog eens in hoe moeilijk Achitofel het gehad moet hebben met de misdaden van koning David en met wat Gods wet voorschreef over het straffen van overspelers en moordenaars. Wat moest er van het koningschap en het handhaven en uitvoeren van Gods wet terechtkomen wanneer een koning zelf zo aan het recht van Gods wet ontkomen kon. De profeet Nathan kon wel menen en verkondigen dat God David zó genadig en vergevingsgezind wilde zijn, maar was dat niet ook maar een opvatting en kon Gods wet daarmee opzij gezet worden? En misschien was het zelfs niet meer dan een gemeen politiek spel van deze profeet en de koning! Hoe kon men bij deze misdaden genade boven recht laten gelden? Dat zou zó toch alleen maar oorzaak worden van blijvende ondermijning van het van God gegeven koninklijk gezag in Israël? Je moest wel van heel veel goed vertrouwen (geloof!) zijn om profeet en koning ‘het voordeel van de twijfel’ te geven. Wat voor ‘Salomonsoordeel’ werd hier van deze wijze man met grote reputatie en verantwoordelijkheid binnen Gods volk en haar leiders gevraagd…