(…) 7 Maar ik, ik blijf uitzien naar de HEER,
ik blijf hopen op de God die mij redding zal brengen.
Hij zal mij horen, mijn God.
8 Jij die me haat, maak je niet vrolijk over mij.
Al ben ik gevallen, ik sta op,
al is het donker om mij heen, de HEER is mijn licht.
9 De toorn van de HEER zal ik dragen
– ik weet, ik heb tegen hem gezondigd –
tot Hij voor mij heeft gepleit,
mij recht heeft verschaft.
Hij zal me naar het licht voeren
en ik zal zijn gerechtigheid aanschouwen.
10 Zij die me haat zal het zien en beschaamd zijn,
zij die me vroeg: ‘Waar is hij dan, de HEER, je God?’
Ik zal toekijken en genieten
wanneer ze als straatvuil vertrapt wordt. (a)
11 Dat is de dag om je muren op te bouwen,
de dag dat je grenzen worden verlegd.
12 Die dag zal men bij je komen,
van Assyrië tot de steden van Egypte,
van Egypte tot aan de Eufraat,
en vanaf de zee in het westen tot aan de hoogste berg.
13 En de aarde zal worden verwoest,
om haar bewoners, vanwege hun daden.
14 Weid uw volk met uw staf,
uw geliefde kudde die eenzaam leeft
in het woud, omringd door vruchtbaar land.
Mogen ze weiden in Basan en Gilead,
als in de dagen van weleer.
15 Als in de dagen van zijn bevrijding uit Egypte
laat ik dit volk wonderbaarlijke daden zien.
16 De volken zullen het zien en beschaamd staan,
beroofd van hun kracht,
doof en met de hand op de mond.
17 Ze zullen stof likken als een slang,
als dieren die kronkelen over de grond.
Sidderend zullen ze uit hun burchten komen,
vol ontzag voor de HEER, onze God.
Ze zullen U vrezen!
18 Wie is een God als u,
die schuld vergeeft
en aan zonde voorbijgaat?
U blijft niet woedend
op wie er van uw volk nog over zijn;
liever toont U hun uw trouw.
19 Opnieuw zult u zich over ons ontfermen
en al onze zonden tenietdoen.
Onze zonden werpt u in de diepten van de zee.
20 U bewijst Jakob uw trouw
en Abraham uw goedheid,
zoals u gezworen hebt aan onze voorouders,
in de dagen van weleer.
(Uit Micha 7)
(a) 5 Zou een rechtvaardige mij slaan, het was mij een weldaad,
zou hij mij straffen, het was balsem op mijn hoofd.
Zou ik lijden onder de kwaden, dan nog bleef ik bidden,
6 en werden hun leiders van de rotsen geworpen,
van mij hoorden ze woorden van deernis.
(Uit Psalm 141)
Bron tekst: Nederlands Bijbelgenootschap [NL]