Welgelukzalig is de mens, die de HEERE de ongerechtigheid niet toerekent,
en in wiens geest geen bedrog is. (Psalm 32 : 2)
Mij(zelf) de zonde(n) – niet – toerekenen
Zalig de mens, die God de zonde niet toerekent. Dat betekent dus ook: niet zalig, maar rampzalig is hij die zichzelf de zonde niet toerekent en in zichzelf behagen schept.
Rampzalig is hij die meent dat hij vroom is, van geen gewetensnood weet, zich onschuldig denkt te zijn, zich daarmee troost en zich daarop verlaat.
Ja, en dat nog wel terwijl de apostel Paulus zelfs zeggen moet: ‘Want ik ben mijzelf van geen ding bewust, maar ik ben daardoor niet gerechtvaardigd‘ (1 Korintiërs 4 : 4), alsof hij daarmee wilde zeggen: gerechtvaardigd is alleen hij, aan wie God de zonde niet toerekent, en wel zo, dat God van zijn zonde niet weten wil en er ook niet meer aan denkt.
Dat gaat echter over hen die zichzelf voortdurend hun zonden en gebreken wél toerekenen.
Maarten Luther: Die sieben Bußpsalmen, 1517, vgl. WA 1,167, г 1 -28
Bron tekst: “Uit de diepten roep ik tot U – Dagboek over het gebed – Maarten Luther” samengesteld door Hugo van Woerden (Den Hertog, Uitgeverij)
(…) 2 Daag uw dienaar niet voor het gerecht, voor U is geen sterveling onschuldig.
(Uit Psalm 143)
Doorgrond mijn hart, o God! (Uit Psalm 139)
Zie evt. ook:
– Psalm 32 leren bidden… (I)
Bron afbeelding: SlidePlayer