‘De farizeeër stond en bad bij zichzelf op deze manier: Ik dank U, God, dat ik niet ben als andere mensen, rovers, onrechtvaardigen, overspelers, of ook als deze tollenaar’
(Lukas 18 : 11, weergave DB 1545).
(…) “Wat is het anders dan de hoge Goddelijke Majesteit lasteren en bespotten wat de farizeeër hier durft te bidden? Hij zegt immers: ‘Ik dank U, God, dat ik zó heilig en goed ben, dat ik Uw genade helemaal niet nodig heb, maar dat ik van mijzelf weet dat ik Uw wet heb gehouden, zodat U mij nergens over kunt berispen. Verder heb ik bij U zoveel verdiend dat U mij daarvoor wel moet vergelden en belonen, tijdelijk en eeuwig – tenminste als U de eer wilt houden een rechtvaardig en waarachtig God te zijn.’
Het ontbreekt de farizeeër beslist ook aan alle christelijke liefde en trouw. Je kunt niet merken dat hij de zaligheid van zijn naaste op het oog heeft. Waar hij zijn naaste moest helpen en redden, doet hij hem zelfs het grootste onrecht. Want terwijl hij ziet dat zijn naaste tegen God zondigt, denkt hij er niet aan hoe hij hem zou kunnen behouden of redden van de toorn van God en de eeuwige verdoemenis.
Hij meent immers dat de tollenaar recht wedervaart als hij in zijn verdoemelijke en verloren staat blijft. Hieraan kun je merken hoeveel gevoel en liefde hij voor Gods geboden heeft en hoe hij de zonde haat …
Hoe groot is de verdorvenheid van een huichelachtige heilige, die de ziel van zijn naaste in gevaar en nood van de eeuwige verdoemenis ziet liggen, hoewel hij toch verplicht is om lichaam en leven te wagen om hem te redden – en die daar geen enkele moeite (meer) voor doet (1), al zou hij dat zelfs met één woord of zucht kunnen doen!”
Maarten Luther: Crucigers Sommerpostille, vgl. WA 22, 200, 26 – 202, 2, ohne Datierung, 1531? (verkort, uit de selectie van dr. Georg Buchwald)
(1) Opgemerkt AJ: Behalve dan door deze “mindere naaste(n)” te veroordelen en met woorden en daden te minachten, vooral ook door hen de broederlijke gemeenschap zo veel mogelijk te onthouden of zelfs helemaal te ontzeggen, menende dat deze (dwang)maatregelen van hen om “de zondaar(s)” tot inkeer te brengen hun werk wel zullen doen…
(…) 1 Daarom bent u niet te verontschuldigen, o mens, wie u ook bent die anderen oordeelt, want waarin u de ander oordeelt, veroordeelt u uzelf. U immers die anderen oordeelt, doet dezelfde dingen. (Uit Romeinen 2)
Bron afbeelding: Verse of the Day