(…) 14 Laat de kinderkens tot Mij komen en verhindert hen niet; want derzulken is het Koninkrijk Gods. (…) En zij brachten de kinderen tot Jezus…
(Uit en naar Marcus 10 : 13-31, Matteüs 19 : 13-30, Lukas 18 : 15-30)
IK ZEG U NOG MEER! Op deze belofte van Christus mogen en moeten de ouders, en ook anderen, de nog ongeboren kinderen in de moederschoot, met dankzegging Hem aanbevelen, deze kinderen al in het lichaam van hun moeder tot Hem brengen en Christus in het gebed aangrijpen met deze of vergelijkbare woorden:
“Lieve Heere Jezus Christus, wij willen U hartelijk danken dat U ons zo gezegend hebt met dit kind dat wij verwachten. Heere Jezus, laat dit kindje voor en van U zijn, zoals U gezegd hebt: “Laat de kinderen tot Mij komen, en verhindert hen niet, want van hen is het Koninkrijk van God.”
Op grond van deze Uw belofte brengen wij dit kindje in onze gebeden tot U, opdat U het omhelst en zegent. Wanneer het door Uw goedheid en genade geboren wordt, en wij het in onze armen mogen ontvangen, dan willen wij het ook graag tot U brengen in de Heilige Doop, opdat dit kind van alle zonden mag gewassen en door Uw Geest opnieuw geboren worden. Amen.”
Dit gebed kan ook met andere woorden gebeden worden, want daar is niets aan gelegen, als het gebed tenminste alléén op grond van Christus’ geopenbaarde beloften aan de kinderen gedaan wordt. Wij mogen dan zeker geloven dat Christus dit kindje aanneemt en behoeven niet bevreesd te zijn – ook als het vroegtijdig zou sterven – voor de verborgen oordelen van God.
Maarten Luther: [Auslegung des 29. Psalms, vgl. weergave in W(2), 2.1,3358]
Bron tekst: Uit de diepten roep ik tot U – Dagboek over het gebed – Maarten Luther. Samengesteld, ingeleid en vertaald door H.C. van Woerden. Den Hertog B.V., Houten.
(…) 13 Daarop brachten de mensen kinderen bij hem, ze wilden dat hij hun de handen zou opleggen en zou bidden. Toen de leerlingen hen berispten, 14 zei Jezus: ‘Laat de kinderen ongemoeid, belet ze niet bij mij te komen, want het koninkrijk van de hemel behoort toe aan wie is zoals zij.’ 15 En nadat hij hun de handen had opgelegd, trok hij weer verder. (Uit Matteüs 19)
(…) 25 Ik dank U, Vader, Heer des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor wijzen en verstandigen verborgen hebt, doch aan kinderkens geopenbaard. 26 Ja, Vader, want zo is het een welbehagen geweest voor U. (Uit Matteüs 11)
Uit Psalm 139
(…) 13 U was het die mijn nieren vormde,
die mij weefde in de buik van mijn moeder.
14 Ik loof u voor het ontzaglijke wonder van mijn bestaan,
wonderbaarlijk is wat u gemaakt hebt.
Ik weet het, tot in het diepst van mijn ziel.
15 Toen ik in het verborgene gemaakt werd,
kunstig geweven in de schoot van de aarde,
was mijn wezen voor u geen geheim.
16 Uw ogen zagen mijn vormeloos begin,
alles werd in uw boekrol opgetekend,
aan de dagen van mijn bestaan ontbrak er niet één.
17 Hoe rijk zijn uw gedachten, God,
hoe eindeloos in aantal,
18 ontelbaar veel, meer dan er zandkorrels zijn.
Ontwaak ik (1) , dan nog ben ik bij u.
(1) Opgemerkt: U mag daar ook (gerust) lezen: Ontslaap ik…
Bron afbeelding: Heartlight