‘En zie, de Here stond bovenaan en zei: Ik ben de Here, de God van uw vader Abraham en de God van Isaak; het land, waarop gij ligt, zal Ik aan u en aan uw nageslacht geven. En uw nageslacht zal zijn als het stof der aarde, en gij zult u uitbreiden naar het westen, oosten, noorden en zuiden, en met u en met uw nageslacht zullen alle geslachten op aarde gezegend worden. En zie, Ik ben met u en Ik zal u behoeden overal waar gij gaat, en Ik zal u terugbrengen naar dit land, want Ik zal u niet verlaten, totdat Ik gedaan heb wat Ik u heb toegezegd.‘ (Uit Genesis 28 de verzen 13-15)
Geciteerd 1: De Bijbel is niet één boek, maar een rijk geschakeerde bibliotheek van geschriften uit tweeduizend jaren. Maar in die hoeveelheid heeft ze toch een midden, die de uitleg van de onderdelen moet bepalen. Dit centrum heeft Luther met een definitie omschreven die spoedig alle evangelische theologen in de mond zullen nemen: ‘Was Christum treibet’ is het uitgangspunt van de exegese. Maar zo’n pakkend geformuleerde aanduiding kan niet buiten de precisering van Luther zelf: Wat leidt naar de gekruisigde Christus, moet als het midden van de Schrift gezien worden – dat is het grondprincipe van Paulus in de eerste brief aan de gemeente van Korinthe: ‘Wij prediken een gekruisigde Christus, voor Joden een ergernis en voor Grieken een dwaasheid.’ (1 Korintiërs 1 : 23)
Geciteerd 2: Het eerste college van Luther over de Psalmen (1513-1514) is het eerste onweerlegbare getuigenis voor de verwachting van hem uit de woorden van de Schrift het Woord van God te kunnen ‘kloppen’. Dat gaat veel verder dan de formulering van een Schriftprincipe. Het grondbeginsel dat alleen de Schrift het fundament van de theologie is, kenden ook de middeleeuwse scholastici, zij hebben dit inzicht methodisch beschermd en gestreden over de consequenties van dit principe voor de kerkelijke traditie. Het Schriftprincipe kon echter pas tot een Schriftpraxis worden, toen ontdekt werd dat de Bijbel niet een verzameling is van verschillende waarheden en bewijsplaatsen, maar dat ze een geheel eigen boodschap heeft die beslist over leven en dood en daarom vanuit haarzelf, vanuit haar centrum uitgelegd dient te worden.
Wie op de goede manier wil luisteren naar de Schrift ziet zich gedwongen tussen de klippen door te varen. Enerzijds dreigt het gevaar alleen te horen wat men graag horen wil en anderzijds is de verleiding groot niet te horen wat men niet horen wil. Luther heeft dit alles op een niet mis te verstande wijze beschreven in een preek die hij op zijn doopdag hield:
‘Wie de Bijbel wil lezen, die moet er goed op letten, dat hij zich niet vergist, want dit geschrift laat zich ogenschijnlijk gemakkelijk uitbreiden en gebruiken – met name ook door en in allerlei theologische en dogmatische geschriften (AJ) -, maar het leidt niemand naar zijn eigen neigingen, maar het brengt mensen naar de Bron, dat betekent naar het kruis van Christus, dan zal het vast en zeker goed gaan en niet fout.’
De gedachte het kruis van Christus de maatstaf te laten zijn voor de uitleg van de Schrift, getuigt van reformatorische beslissingen die al voor de grote ommekeer (1) plaatsgevonden hebben. In de eerste tien jaren – zo vertelt hij, heeft hij de Bijbel tweemaal per jaar van begin tot eind gelezen. Zijn indringend bezig zijn met de Schrift leidde tot discussies over de juiste exegese, vervolgens tot de strijd met theologen en prelaten en tenslotte tot strijd om de kerk. (…) De Reformatie kon in die tijd zo diep binnendringen in het volk, omdat Luther uit het hem al lang vertrouwde Schriftprincipe een verrassende consequentie getrokken had. De Schrift moet preek worden!
Onder druk van ketterijen werd de levende apostolische verkondiging voor vervalsing beschermd omdat ze in een boek – onze voor/door iedereen leesbare Bijbel, niet onze belijdenisgeschriften! (AJ) – werd vastgelegd. Dankzij de verkondiging wordt dit proces van conservering weer ongedaan gemaakt en uit de Schrift van toen ontstaat de – door de kracht van de Heilige Geest levenwekkende (Hebreeën 12 : 12-16) – verkondiging van Gods Woord voor vandaag.
De Bijbel is dus een noodzakelijk kwaad! Noodzakelijk is ze, omdat anders de geest van de mens zich als heilig uitgeeft, zonder dat ze als on-geest ontmaskert kan worden. ‘Een kwaad’ wordt de Schrift, wanneer ze als een papieren paus in heiligheid verstart (2), in plaats van als levend Woord in de kerk in het openbaar – in voor ieder verstaanbare taal (AJ) – gehoord te worden. Het Evangelie is weliswaar toevertrouwd aan vergeelde bladzijden, maar het zal met frisse woorden een blijde (!) Boodschap worden.
(1) Hier wordt gedoeld op zijn ontdekking van ‘de gerechtigheid uit het geloof’ (tijdens zijn colleges over de Romeinenbrief in 1516): ‘Pas in 1518 wordt het geloof zo zeer als vertrouwen (3) uitgelegd, dat een Christen als biechteling zich volledig mag, maar ook moet, toevertrouwen aan het Woord over de kwijtschelding van schuld. De biechteling/gelovige wordt nu ook opgewekt af te zien van zijn innerlijke (gemoeds)toestand (lees: bevindingen!): daarmee heeft hij ook de laatste voorwaarde laten vervallen.
(2) Met geschriften als ‘De Institutie’ maar ook de ‘Nederlandse geloofsbelijdenis’ dreigt voortdurend het gevaar deze we deze als ‘papieren pausen’ willen zien en gebruiken!
(3) Zie over (Gods)vertrouwen deze blog: ‘Abraham ‘aartsvader van de zelfopoffering?”
N.a.v. een testimonial van Jacob-Carl Pauw (‘Mijn reis van Christen naar Agnost | Waarom ik niet meer geloof in de god van de Bijbel’ te beluisteren op YouTube)
‘Maar een engel van de HEER riep: “Abraham, Abraham!”. “Ik luister”, antwoordde hij. “Raak de jongen niet aan, doe hem niets! Want nu weet ik dat je ontzag voor God hebt: je hebt Mij je zoon, je enige, niet willen onthouden.” Toen Abraham opkeek, zag hij een ram die met zijn horens verstrikt was geraakt in de struiken. Hij pakte het dier en offerde dat in de plaats van zijn zoon. Abraham noemde die plaats “De HEER zal erin voorzien”. Vandaar dat men tot op de dag van vandaag zegt: “Op de berg van de HEER zal erin voorzien worden.”‘ (Uit Genesis 22 de verzen 11-14)
Bron afbeelding: Knowing Jesus