‘Gij zult geen andere goden hebben.‘
(Uit Exodus 20 : 1-7; Deuteronomium 5 : 6-21)
Geciteerd: Wie geld en goed heeft, voelt zich veilig, is opgewekt, zonder vrees, alsof hij/zij midden in het paradijs zit. En aan de andere kant: wie niets heeft, is vol twijfel en schrik, alsof hij van geen God weet. Want er zijn maar weinigen die goede moed hebben, die niet zuchten en klagen als zij de mammon moeten missen. Dit kwaad kleeft en hangt de menselijke natuur aan tot aan het graf.
Precies hetzelfde: wie erop vertrouwt en er zich op beroemt dat hij bijzondere gaven, geleerdheid, wijsheid, macht, rechten, vriendschap en eer heeft, die heeft inderdaad ook een andere god, maar niet deze ware, enige God.
Hier zie je dan opnieuw hoe verwaand, zelfverzekerd en trots men is over dit soort zaken en hoe wanhopig men is als ze ontbreken of weggenomen worden. Daarom herhaal ik nog eens wat de goede uitleg van deze Bijbelwoorden is: dat het ‘hebben van een God (god)’ betekent, Iemand (iets) hebben waarop het hart helemaal vertrouwt.
[Maarten Luther: Deudsch Katechismus (Der Grosse Katechismus), 1529, vgl. WA 30.1, 133,25 – 134,24]
Vraag: Wie of wat dienen onze politieke partijen en houden wij misschien met/door de politieke invulling van onze idealen en door onze voorkeuren en stemadviezen en ons stemgedrag er toch ook nog een andere god of goden op na?
Leestip: Titus 3 : 1-8.
‘De Wet is door Mozes gegeven, maar de goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, Die Zelf God is, Die aan het hart van de Vader rust, heeft Hem doen kennen*.’ (Uit Johannes 1 vers 18)
* En wij kennen Hem dus niet (pas) door de werken van Augustinus of Calvijn of welke ‘grootheid/gigant’ uit de kerkgeschiedenis dan ook.
‘Jezus zei: “Ik ben nu als zolang bij jullie, en nog ken je me niet, Filippus? Wie Mij gezien heeft, heeft de Vader gezien. Waarom vraag je dan om de Vader te mogen zien?” (Uit Johannes 14 vers 9)
‘Wij hebben God lief omdat God ons het eerst heeft liefgehad. Als iemand zegt/beweert: “Ik heb God lief” (zie hierbij ook Jakobus 2 : 14-26), maar hij of zij zijn of haar naasten/medemensen niet liefheeft (en recht doet!), dan is hij of zij een leugenaar. Want iemand kan onmogelijk God, Die hij/zij nooit gezien heeft liefhebben als hij/zij de ander, die wel gezien wordt, niet liefheeft (en geen recht doet). We hebben dan ook dit gebod van Hem gekregen: wie God liefheeft moet ook de ander liefhebben (en recht doen!).’ (Uit 1 Johannes 4 de verzen 19-21)
Bron afbeelding: Zie afbeelding