‘Is het dan zo’n grote zonde, Gods Naam met zweren en vloeken te lasteren, dat God Zich ook over diegenen vertoornt die, zoveel als hun mogelijk is, het vloeken en zweren niet helpen weren en verbieden.’ (HC Zondag 36 vraag 100 )
Geciteerd (a): Het grootste en allermoeilijkste werk van dit gebod is: de heilige Naam van God tegen allen beschermen die deze Naam op een geestelijke manier misbruiken – én dat wij deze Naam onder alle mensen zuiver en onvervalst belijden en – laten (1) – prediken. Het is immers niet genoeg dat ik alleen voor mijzelf en in mijzelf de Goddelijke Naam dankzeg en aanroep in voor en tegenspoed, ik moet voor de dag komen en voor Gods eer en Naam de vijandschap van alle mensen op mij laden. Zoals Christus tot Zijn discipelen zegt: ‘Om Mijn Naam zullen alle mensen jullie haten’ (vgl. Matteüs 10 : 22 en zie ook Lukas 12 : 49-53).
Om deze Naam moeten wij [indien dat nodig is/blijkt] vader, moeder, echtgenote en kinderen en onze beste vrienden vertoornen. Om deze naam moeten wij ook de geestelijke en wereldlijke overheden weerstaan en voor ketters en opstandelingen worden uitgemaakt, bovendien ook de rijken, geleerden, heiligen en alles wat in deze wereld iets meent te zijn, tegen ons in het harnas jagen. Hoewel zij aan wie de prediking van Gods Woord is opgedragen (2), in het bijzonder verplicht zijn dit te doen, toch is iedere christen daartoe ook verplicht – waar tijd en plaats dit vereisen (3). Want wij moeten voor de heiliging van Gods Naam alles over hebben en alles daaraan geven wat wij hebben en kunnen.
[Maarten Luther: Von den guten Werken, 1520, vgl. WA 6, 225, 32 – 226, 18 (verkort)]
(a) Uit dit citaat blijkt wel dat Luther bij de uitgave van dit boekje in maar 1520 al voorbereid was op wat voor hem werkelijkheid zou worden bij zijn moeten verschijnen op de Rijksdag te Worms op 18 en 19 april 1521.
(1) Zie (3)
(2) Denk hierbij allereerst aan voorgangers en oudsten in een christelijke gemeente, maar ook degenen die aan hogescholen en universiteiten hebben les te geven aan aankomende predikers van het Woord. Dat was juist ook Luthers werk toen hij deze woorden schreef.
(3) Denk hierbij aan de verantwoordelijkheid die wij allen dragen in de gemeente waar wij dooplid van zijn, niet alleen bij het verkiezen van oudsten en bij het beroepen van een predikant, maar ook door betrokkenheid te laten blijken bij wat er gepredikt wordt en door wie (denk ook aan wie en aan wat voor verkondiging wij onze jeugd ‘blootstellen’) en ook aan wat (en hoe) er gezongen en gebeden wordt.
‘Ik ben gekomen op aarde om een vuur te ontsteken, en wat zou ik graag willen dat het al brandde! Ik moet een doop ondergaan, en ik wordt hevig gekweld zolang die niet volbracht is. Denken jullie dat Ik gekomen ben om vrede te brengen op aarde? Geenszins zeg ik jullie, ik kom verdeeldheid brengen. Vanaf heden zullen vijf in één huis verdeeld zijn: drie tegen twee en twee tegen drie. De vader zal tegenover zijn zoon* staan en de zoon tegenover zijn vader, de moeder tegenover haar dochter en de dochter tegen haar moeder, de schoonmoeder tegenover haar schoondochter en de schoondochter tegenover haar schoonmoeder.’ (Uit Lukas 12 : 49-53)
* Zie hierbij dit artikel: https://christenzijn.nl/een-zoals-de-vader-en-de-zoon-een-zijn
‘Laat jullie op geen enkele manier door hen die zich tegen je keren angst aanjagen, want dat – jullie onverschrokkenheid – is een teken voor God: voor hen dat ze ten ondergaan, voor jullie dat je wordt gered. Aan jullie is de genade geschonken niet alleen in Christus te geloven, maar ook omwille van Hem te lijden. Jullie voeren nu de zelfde strijd als die jullie mij vroeger hebben zien voeren** en die ik, zoals jullie horen, nog steeds voer.‘ (Uit Filippenzen 1 : 28-30)
** Zie Handelingen 16 : 11-40.
Bron afbeelding: only.bible-com