‘Zij mijn ellende en redt mij,
het onderwijs van Uw wet vergeet ik niet.
Strijd voor mij en verlos mij,
houdt mij in leven zoals U hebt beloofd.’
(Uit Psalm 119 de verzen 153 en 154)
Geciteerd: David zegt in de Psalm: ‘Ik heb met mijn stem tot de HEER geroepen – ik heb met mijn stem tot God gebeden. Ik wil voor Zijn ogen mijn gebed uitbreiden en voor hem mijn klacht uitstorten – ik maak aan Hem mijn zonde bekend.’ (vgl. Psalm 142 vers 2)
Op die manier – en met hulp van veel (andere) Psalmen – zal een christen ook overdenken wat hij/zij voelt van zijn/haar vele gebreken, en dat alles vrijmoedig voor God uitstorten met wenen en kermen, zo bedroefd als we maar zijn kunnen (1), hetzelfde als iemand zou doen voor zijn eigen lieve vader en moeder, die bereid zijn om je te helpen en te redden. (2)
Als je zelf je zonde en ellende niet kent of weet, en als je daar niet mee wordt aangevochten (3), dan moet je weten dat je er heel slecht aan toe bent. Dat is je grootste ellende, dat je blijkbaar zo versteend en verhard bent (als de Schriftgeleerden en Farizeeën in Jezus tijd), dat je nu helemaal ongevoelig moet ondervinden dat niets je kan bewegen (tot werkelijk hartelijke – en niet zondags even uiterlijke en gespeelde) ootmoed en berouw.
Geen betere spiegel is er dan de Tien Geboden (4), waarin je kunt zien (leren met hulp van Gods Woord en Geest, zie bijv. Psalm 119) wat je gebrek en gemis is. Daarom, als je ziet dat je een zwak geloof hebt, niet veel hoop, weinig liefde tot God en de naaste(n). Idem: dat je God niet looft en roemt zoals het behoort, maar eigen roem en eer liefhebt boven Hem, en (daarom) de eer van mensen zoekt (5), slordig bent of raakt in de kerkgang – allemaal zaken in wie niemand zonder gebrek is – dan moeten we van deze zaken meer schrikken dan van alle tijdelijke schade aan bezit, eer, lichaam en leven. Dan moet je weten dat die erger zijn dan de dood en alle dodelijke ziekten. Deze nood mag je met alle ernst bij God neerleggen (6), Hem klagen en om bijstand bidden, in het vaste vertrouwen (dat ook de Psalmdichters hadden) dat je ook de nodige hulp en genade en bijstand zult ontvangen.
Ga zo maar van de eerste tafel van de wet, waarin je tegen God gezondigd hebt, naar de tweede tafel, waarin je tegen God én mensen gezondigd hebt. Zie hoe ongehoorzaam je bent geweest en nog bent, tegen je vader en je moeder (7) en allen de over je gesteld zijn. Je verkeerdheid, haat*, schelden, lasteren, ontucht, geldzucht en gierigheid, onwaarheid (en ‘halve waarheden’ om je naaste onderuit te halen en je zelf te handhaven) en onrecht (uit gebrek aan geloof dat is: Godsvertrouwen). Dan zal je zonder twijfel ontdekken/zien – maar zonder trouw gebruik van de ons geschonken middelen gaat dat niet! – dat je vol bent met zonde en ellende en reden genoeg hebt en houdt om tot God te roepen en te kermen en bloeddruppels te wenen als je dat kon.
[Maarten Luther: Von den guten Werken, 1529, vgl. WA 6, 236, 10 – 337, 2]
* Zie haten als: God en mensen niet die plaats in je leven en in het samenleven (in huwelijk, gezin familie, gemeente en in de maatschappij) geven en gunnen, zoals die volgens God Woord hen toekomt. Zelfs t.o.v. de natuur kunnen we dan ook wel spreken van haten, wanneer we die slechts voor eigen gewin willen benutten en een bestaan gunnen en geven of niet.
(1) We zullen er echter geen vertoning van maken, het moet een werkelijke zaak van ons hart zijn, gewerkt door Woord en Geest!
(2) In een periode van diepe geestelijke en fysieke uitputting en zelfverwijt hebben mijn ouders (mijn vader was al geruime tijd met pensioen) me met veel liefde een aantal weken bij hen in huis opgenomen. Ze voelden zich onmachtig om mij te redden (wat eigen kracht en vermogens betrof), maar wat ze me konden schenken, dat gaven ze mij: en dat was hun liefde en hun gebeden en daaruit blijkende Godsvertrouwen. En hun gebeden zijn verhoord geworden!
(3) Denk aan het verschil tussen het David en Salomo. Salomo was toch al heel jong een ‘geweldige’ koning met veel aanhang onder het volk en van hem ontvingen we niet zulke boetpsalmen als die van (eerst) vluchteling en (later) koning David, terwijl Salomo er niet minder reden toe had. Wie weet bad hij die Psalmen van z’n vader David toch nog wel, misschien vooral weer op het laatst? Het staat niet geschreven in Gods Woord, maar zijn leven en dat van z’n vader David en moeder Batseba geeft ons wel aanleiding om erover na te denken.
(4) De Tien geboden, maar dan wel gelezen en toegepast in en met het Licht van het Evangelie, dat is het onderwijs van onze Heer en de apostelen.
(5) Het wachten op de eer die God je schenken wil is een zaak van geduld en ootmoed. Zie het leven van David. Onze mensenbenen zijn niet zo sterk dat wij de eer van mensen kunnen dragen zonder te struikelen, wanneer we onze ogen daarbij van God afwenden en met welgevallen richten op de mensen die ons eer toebrengen.
(6) Dat moeten we zelfs, want Hij alleen kan ons ervan bevrijden en ons een vastere levensgang (vanwege Godsvertrouwen!) geven in die zaken, al bereiken we hierin de volmaaktheid (nog) niet.
(7) Dankzij Gods genade ben ik nooit tegen mijn ouders in opstand gekomen of ben ik ze met allerlei verwijten gaan belagen (vanwege hún zonden en gebreken en ook wel minder Godsvertrouwen dan ons mensen betaamt). Altijd heb ik oog mogen hebben/houden voor de liefde en de eerbied waarmee zij ons hebben opgevoed en ons zoveel goeds hebben mogen meegeven. We leefden als kinderen bij hen in huis toch heel vrij en blij en het meeleven met elkaar en met broeders en zusters gaf in ons ouderlijk thuis de toon aan!
Leestip: Psalm 119 : 153-176, kerntekst vers 176.
Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – Meditatie bij Zondag 34 vraag 93: ‘Hoe worden deze tien geboden ingedeeld’ – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)
‘Aanvaard de Boodschap (van het Evangelie) die in jullie geplant is en die jullie kan redden. Laten we ons niet vergissen: alleen horen is niet genoeg, we moeten wat we gehoord hebben ook doen. Want wie de Boodschap gehoord heeft en er niet naar leeft, is net als iemand die het gezicht waarmee hij of zij geboren is in de spiegel bekijkt: zo iemand ziet zichzelf, maar zodra die zich omkeert en wegloopt, is hij/zij vergeten hoe hij of zij eruitzag. Wie zich daarentegen spiegelt in de volmaakte wet die vrijheid brengt en dat blijft doen, niet als iemand die hoort en vergeet, maar als iemand die ernaar handelt – die valt geluk ten deel, juist om wat hij of zij doet (of nalaat vanwege vertrouwen op God).’ (Uit Jakobus 1 uit de verzen 19-27 : 21-25)
Bron afbeelding: Thou shalt not be affraid – God and His Word Bring Deliverance,
Revival and Restoration