Wanneer kan/mag een christen zijn mond open doen?

“Hoort U niet wat die kinderen zeggen?” vroegen zij aan Jezus. ‘Jawel,’ was zijn antwoord. ‘Maar hebben jullie nooit in de Psalmen gelezen: “Zelfs kinderen en zuigelingen zullen Hem prijzen?” ‘ (Uit Matteüs 21 uit de verzen 16-18)
NB. ‘Uit de mond van kinderen en zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, Uw tegenstanders ten spijt, om vijand en wraakgierige te doen verstommen’ (Psalm 8 vers 3, NBG)

Geciteerd: Het derde stuk* gaat over de goede werken. Wanneer nu de natuur en de persoon goed is (door Doop en geloof), dan volgt het derde, namelijk dat men ook goed moet doen. Wanneer de satan uitgeworpen is, neemt de verstomming een einde en begint de stomme te spreken (Zie Markus 5 : 18-20!). Dan wordt een gelovig christen pas echt iemand die hoort, spreekt, dankt en onderwijst – iets wat hij tevoren niet kon. Dat zijn dan de voornaamste werken van een christen, dat hij/zij op zo’n manier spreekt en zwijgt dat hij daarin anderen tot voorbeeld is, dat men eigen gezin kan onderwijzen uit Gods Woord, dat de medegelovigen door hem of haar worden getroost en zo nodig vermaant. Dan spreekt hij/zij pas werkelijk goede woorden, dan kan hij/zij bidden (persoonlijk, maar ook met anderen), dan zo’n gelovig christen ook met de handen zoveel goeds als maar binnen zijn of haar vermogen ligt. (1) Dat zijn de goede werken van een christen.
Daarom kan een christen geen goede werken doen voor de eerste twee stukken, namelijk voor hij zich leert kennen als een kind van de duivel en vóór Christus hem of haar door Zijn genade verlost. (2) Als dat gebeurd is, dan weet hij pas wat hij of zij met zijn of haar goede werken op het oog moet hebben. (3)
Die goede werken worden zeker niet gedaan om daardoor (straks) naar de hemel te gaan! – want Christus gééft ons dit alles, omdat wij onszelf als ellendige mensen kennen en Christus als onze zaligmaker kennen. (4) God kan ons niets geven dat meer is dan Christus! Hij wordt aan ons gegeven zonder enig werk, maar slechts door de kennis dat wij niets zijn én door de kennis van Zijn barmhartigheid. (5)
Velen houden het ervoor dat zij alles al ontvangen hebben als zij hun ellende kennen – ja, als het alleen over het verstand ging: ik heb gehoord en ik weet dat ik een kind van de duivel ben. Maar daar hoort nog veel meer bij, want we zien hoe (juist) zij afvallig worden die veel spreken en schrijven over hun zonde (en die va anderen).
Ons leven lang hebben we nodig deze stukken* (a) te leren, want een een christen is in de eerste plaats een mens die zichzelf kent [door het gebod] (DV al meer leert kennen onder en door het onderwijs van Gods Woord) (b), in de tweede plaats zich aan Christus houdt – dit hoort toch echt op de eerste plaats, zie (b) en (c) -, en in de derde plaats uit dankbaarheid goede werken doet [door de liefde]. Welke werken dat zijn leren de Tien Geboden (6), wat daartoe nodig is te bidden, leert het Onze Vader. Dat zijn de drie stukken die een mens tot Christen maken. (d)
[Maarten Luther: Predigten des Jahres 1530, vgl. WA 32, S. 19-20, weergave: Dr. George Buchenwald, Martin Luther Predigten I, S.663-664, Gütersloh 1926).

* Let hier op de volgorde van de stukken die geheel overeenkomt met de hoofdlijn van de Heidelbergse Catechismus: gebod, geloof, gebod en gebed. (a) Opmerkelijk is dat Luther hier de Tien Geboden (gebod) en het Onze Vader (gebed) hier samenvoegt waardoor er toch niet meer dan drie stukken nodig zijn tot zaligheid (vgl. HC Zondag 1, vraag 2) (a)

(1) Dit is een leerweg! Omdat we – naar Gods belofte – gezalfd zijn met de Heilige Geest (dat moet voor onszelf en voor ieder vaststaan vanwege de Doop die we ontvingen) kunnen we die leerweg gaan wanneer we maar gelovig, eerbiedig en trouw de van God gegeven middelen blijven gebruiken.
(2) Nu hoorden we toch van de Psalmist en van onze Heer dat kinderstemmen (zelfs die van zuigelingen) God (dankbaar) lof toebrengen en dat Gods kracht – ook aan onze gedoopte kinderen verleend door de Heilige Geest – ook bij hen al in onze menselijke zwakheid en hulpeloosheid zichtbaar wordt.
(3) Gelukkig is de Heilige Geest machtig genoeg om mensen die met hun kinderen bidden om de liefde en de wijsheid van hun Heer hen die liefde en wijsheid ook dagelijks te schenken (Zie o.a. Lukas 11 : 1-13 en Jakobus 1 : 5-8)
(4) We zouden nog kunnen gaan denken dat we eerst maar eens (veel) ellende-kennis moeten opdoen voor we goede werken kunnen doen en Christus aanvaarden willen/kunnen als onze Verlosser. Maar dat wordt hier toch niet bedoeld!
(5) Juist bij het dopen van een zuigeling (baby) zullen we beseffen dat wij niets hoeven zijn voor God (door kennis of werk of wat dan ook) om Zijn genade te ontvangen en om de Heilige Geest het werk van wedergeboorte en geloof in ons te laten aanvangen.
(6) De Tien Geboden maar dan wel uitgelegd en toegepast naar het onderwijs van onze Heer Zelf en zoals dat ook aan ons is doorgegeven door de apostelen.

(a) Opgemerkt: Toch zijn vanwege Zondag 1, vraag en antwoord 1, Doop en geloof het eerste stuk, waarin dan al de andere stukken begrepen zijn. Zie hierbij ook deze blog met een citaat uit ‘Zondagskinderen’ van ds. H. Veldkamp (1895-1956): https://jc33nl.nl/catechismus/zondag-1-leven-vanuit-onze-rijkdom/
(b) Laten we de kennis van Gods mensenliefde, zoals die klinkt in het ‘Jezus en Die gekruisigd’ en zoals die verwoord en samengevat is in Titus 3 : 3-8 maar altijd weer als ‘grondslag’ nemen bij het onderwijs van al Gods geboden aan de gedoopte leden van Christus’ gemeente.
(c) Het gebod (Gods geboden) onderwijzen aan (zondige) mensen zonder dat zij door Doop en geloof weten dat Christus hen als Redder en Fundament vast en zeker geschonken is, dat maakt mensen doodongelukkig of kopschuw of schijnheilig, of, wat zelfs ook nog kan en erger is: hoogmoedig.
(d) Iemand tot Christen maken dat is wat de Heilige Geest wil doen met en door het (juiste=’Bijbelse’) gebruik van de middelen: Bediening van Doop en Avondmaal en van Gods Woord in een gemeente van onze Heer Jezus Christus.

Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – Meditatie bij Zondag 33 vraag 91: ‘Maar wat zijn goede werken?’ – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)

Maar nu het geloof gekomen is, staan we niet langer onder (het) toezicht (van de wet), want door het geloof en in Christus Jezus zijn wij allen kinderen van God. Jullie (en ook wij) zijn door de Doop één met Christus geworden, we hebben ons door de Doop met Christus omkleed. Er zijn geen Joden of Grieken meer, slaven of vrijen, mannen of vrouwen (wat een ‘Heer-lijke nivellering’)- jullie zijn allen één in Christus Jezus. En omdat jullie (en ook wij) Christus toebehoren, zijn jullie/wij – in Christus! – nakomelingen van Abraham, erfgenamen volgens de belofte.’ (7) (Uit Galaten 3 de verzen 25-29)

(7) Lees hierbij Galaten 3 : 15-18 en het ‘nivellerende’ 1 Korintiërs 3.

Bron afbeelding: BiblePortal

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie