‘Wij zijn allen gedoopt in één Geest en zijn daardoor één Lichaam geworden, wij zijn allen van één Geest doordrenkt, of we nu uit het Joodse volk of uit een ander volk afkomstig zijn, of we nu slaven of vrijen zijn. Immers, een lichaam bestaat niet uit één deel, maar uit vele.’ (Uit 1 Korintiërs 12 de verzen 13-14)
Geciteerd: Jij ellendige geest, waarom bestrijd je niet de hoofdzaken? Waarom bestraf je onze leer niet? Je beschuldigt ons ervan een vreemde leer te brengen, die je ons aanwrijft en toedicht en die onze leer niet is. Wat is gemakkelijker: een leugen verzinnen en erover uitweiden óf erover strijden en de overwinning behalen? Dít is echter onze leer: dat brood en wijn niets helpen. Ja, dat ook het lichaam en bloed in brood en wijn niets helpen. Ik wil nog meer zeggen: dat Christus aan het kruis met al Zijn lijden en dood niets helpt, zelfs niet wanneer dat ook – zoals jij leert – op het aller begeerlijkste, warmste en hartelijkste verstaan en overdacht zou worden. Er is voornamelijk nog iets anders nodig. Wat dan? Het Woord, het Woord, het Woord! Hoor je dat goed, leugengeest! Het Woord moet het doen en doet het! Want of Christus duizendmaal voor ons gegeven en gekruisigd zou zijn, dan was het alles tevergeefs als het Woord niet zou komen en het mij verkondigde en schonk en tot mij sprak: ‘Dit is voor jou, neem het en heb het voor jezelf.’ (1)
Ook dit nog: als ik volgens de leringen van Karlstadt (2) de gedachtenis en de erkentenis van Christus in het avondmaal met zo’n groot verlangen en eerbied zou oefenen dat ik er bloed van zweette of mijzelf erom liet verbranden, dan zou dit alles nog tevergeefs en geheel verloren zijn. Dan was het immers nog maar enkel en alleen werk en gebod. Het is dan geen ‘geschenk’ of Gods Woord, waardoor Christus’ lichaam en bloed aan mij wordt aangeboden en geschonken.
Er gebeurt met mij niets anders dan dat er voor mij ergens een kist met guldens of een grote schat was begraven of werd bewaard. Dan zou ik dat tot aan mijn dood kunnen ‘gedenken’ en mij met alle ‘erkentenis’ daarover kunnen verblijden. Bovendien, zou ik daarbij zo’n groot verlangen en hevig begeren naar deze schat kunnen ondervinden dat ik er ziek van zou worden. Maar wat zou mij dit alles baten als deze schat nooit voor mij geopend, nooit aan mij gegeven, nooit bij mij gebracht en nooit aan mij in eigendom werd gegeven?
[Maarten Luther: Wieder die himmlischen Propheten, von den Bildern und Sakrament, 1525, vgl. WA 18, 202, 28 – 203, 13]
(1) Bedenk hoe Jezus het Evangelie aan de discipelen liet verkondigen door de vrouwen die als eersten bij het graf waren geweest en hoe onze opgestane Heer Zich openbaarde aan de Emmaüsgangers.
(2) Luther stond al spoedig na de reformatie als het ware tussen twee vuren: aan de ene kant was er de toen heersende kerk waar hij zich tegen moest verdedigen en aan de ander kant waren er de geestdrijvers en enthousiasten – Luther noemt ze hier ‘de hemelse profeten’ – waar hij heel wat mee te stellen had. Het onderstaande citaat komt uit een geschrift uit 1525: ‘Wieder die himmlischen Propheten, von den Bildern und Sakrament’. Dr. Andreas Karlstadt (1486-1541) die in het citaat met name wordt genoemd, was aanvankelijk een collega en vriend van Luther. Tijdens Luthers verblijf op de Wartburg (1521/22) wilde Karlstadt, mede onder invloed van de ‘Zwickauer profeten’, de juist begonnen reformatie radicaliseren. Luther en Karlstadt zijn in theologisch opzicht steeds verder uit elkaar gegroeid. De onderlinge verschillen liepen voornamelijk over het goede gebruik van de middelen der genade: Woord en sacramenten (Doop en Avondmaal).
Zie ook deze blog: ‘Eenzaam aan de Avondmaalstafel je uitverkiezing over peinzen en verkondigen?‘
Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – Meditatie bij Zondag 29 vraag 79: ‘Waarom noemt dan Christus het brood Zijn lichaam en de drinkbeker Zijn bloed of het Nieuwe testament in Zijn bloed, en Paulus de gemeenschap des lichaams en bloeds van Christus?’ – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)
‘Jezus antwoordde en zei tegen hem: Als iemand Mij liefheeft, zal hij Mijn woord in acht nemen; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen naar hem toe komen en bij hem intrek nemen. Wie Mij niet liefheeft, neemt Mijn woorden niet in acht; en het woord dat u hoort, is niet van Mij, maar van de Vader, Die Mij gezonden heeft. Deze dingen heb Ik tot u gesproken, terwijl Ik bij u verblijf. Maar de Trooster, de Heilige Geest, Die de Vader zenden zal in Mijn Naam, Die zal u in alles onderwijzen en u in herinnering brengen alles wat Ik u gezegd heb.’ (Uit Johannes 14 de verzen 23- 26)
‘En Hij zei tegen hen: O onverstandigen en tragen van hart! Dat u niet gelooft al wat de profeten gesproken hebben! Moest de Christus dit niet lijden en zo in Zijn heerlijkheid ingaan? En Hij begon bij Mozes en al de profeten en legde hun uit wat in al de Schriften over Hem geschreven was.’ (Uit Lucas 24 de verzen 25-27)
‘Iedereen die Ik liefheb wijs Ik terecht en bestraf* Ik. Zet je dus volledig in en breek met het leven dat je nu leidt. Ik sta voor de deur en ik klop aan. Als iemand Mijn stem hoort en de deur opent, zal Ik binnenkomen, en wij zullen samen eten, Ik met hem/haar en hij/zij met Mij.‘ (…) ‘Wie oren heeft moet horen wat de Geest tegen de gemeenten zegt.‘ (Uit Openbaring 3 de verzen 19-20 en 22)
* Lees hierbij Hebreeën 12!
Bron afbeelding: Pinterest