‘Hij wil en kan het niet vergeten, maar denkt eraan.’

HC vraag 75: Hoe wordt u/jij door het deelnemen aan het Avondmaal vermaand en verzekerd dat u/jij aan de enige offerande van Christus, aan het kruis volbracht, en aan al Zijn goed (weldaden/gaven) gemeenschap hebt (daarvan mede-erfgenaam bent)?

[Behandelde tekst Psalm 111 : 5]

Hij heeft degenen die Hem vrezen spijs gegeven – Hij gedenkt in eeuwigheid aan Zijn verbond‘ (vgl. vers 5). (…) Men houdt in dit het sacrament (het Avondmaal) ook de gedachtenis van Zijn verbond, namelijk de gedachtenis die Christus daarin ingesteld heeft, daarom zegt de tekst dat Hij het doet, dat Hij Zelf aan Zijn verbond gedenkt. (1) Het sacrament is immers niet onze instelling of ons werk, maar alleen van Hem – en Hij doet het door en in ons. (2) Want de dichter van deze Psalm spreekt niet over de gedachten die wij in ons hart zouden hebben, maar over de openbare, gesproken gedachtenis, waarvan Christus zegt: ‘Doe dat tot Mijn gedachtenis’ (o.a. Lukas 22 : 19). Dat gebeurt door de prediking en het Woord van God en door deelnemen aan de viering van het Avondmaal, dat is Zijn gedachtenis die Hij heeft ingesteld en die tot het einde van de wereld zal blijven. Op deze manier is het sacrament niet alleen spijze [brood en wijn], maar ook Gods Woord (dat levend en krachtig en werkzaam is).
‘Zijn verbond noemt de dichter van de Psalm hier niet meer de Tien Geboden of de oude wet, maar het Nieuwe Testament, het Evangelie. Zoals Christus Zelf ook spreekt: ‘Dit is de drinkbeker van het Nieuwe Testament in Mijn bloed’ (vgl. Lukas 22 : 20). Want testament en verbond is in het Hebreeuws één zaak. Namelijk waarin God Zich zo met ons verbindt, dat wie in Hem gelooft zalig zal worden door Zijn bloed en lijden en dat Hij ons dat door het Evangelie aanbiedt. Het is niet anders dan wat de vorige twee verzen van de Psalm zeggen: ‘Een gedachtenis van Zijn wonderen’ (vgl. Psalm 111 : 4) die Hij aan ons bewezen heeft. Dat is het verbond dat door de hele (kerk)wereld bestreden wordt en verdoemt als de grootste ketterij, want ze kunnen het niet verdragen dat wij zonder werken of verdiensten, alleen door het geloof in Christus, zalig worden. Dit [verbond of testament in het Avondmaal en in het Evangelie] zou ook allang zijn ondergegaan en vergeten, als Christus het niet krachtig in stand hield en ons niet aan Hem liet gedenken. Hij wil en kan het niet vergeten, maar denkt eraan. (3) Hij laat het Evangelie (bediening van Gods Woord, Doop en Avondmaal) ondanks en te midden van ketterij, dwaling, mensenleer, onderdrukkers en duivels op aarde blijven.
[Maarten Luther: Der 111. Psalm ausgelegt, 1530, vgl. WA 31.1, 417, 13-35]

(1) Dus wanneer wij en onze kinderen het Avondmaal vieren en het brood eten en de wijn drinken, dan ziet God, onze Vader, ons aan in het nieuwe verbond van Christus bloed, dan gedenkt Hij hoe Jezus Christus Zich voor ons gaf aan het kruis: ‘En Hij nam brood en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en gaf het aan hen met de woorden: Dit is Mijn lichaam, dat voor u gegeven wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis. Evenzo nam Hij ook de drinkbeker na het gebruiken van de maaltijd en zei: Deze drinkbeker is het nieuwe verbond/testament in Mijn bloed, dat voor u vergoten wordt.’ (Uit Lukas 22 : 19-20)
Denk hierbij ook aan Gods verbond met Noach na de zonvloed. De regenboog in de wolken is voor God iedere keer weer het teken om te denken aan Zijn eeuwig durend verbond met al wat op aarde leeft (zie Genesis 9 : 16-17)
(2) Kunnen we nu begrijpen dat ook wanneer wij onszelf onwaardig voelen om aan te gaan, dat wij dat dan toch juist zeker wel zullen doen. Want zó, door daadwerkelijk deel te nemen aan de viering, wil God ons genadig aanzien in Jezus Christus Zijn Zoon.
(3) Door eerbiedig deel te nemen aan het Avondmaal herinnert God Zich aan onze Doop, hoe wij met Christus gestorven en begraven zijn en daarmee dood voor de zonde zijn, maar levend voor God om een nieuw leven te leiden (Romeinen 6). En wij verkondigen aan de Avondmaalstafel de dood van de Heer (dat Hij niet alleen stierf voor mij als dopeling, maar ook voor al onze gedoopte broeders en zusters) en dat doen we – daarin volhardt Christus gedoopte gemeente – totdat Hij komt (1 Korintiërs 11 : 23-26 en 27-34).

Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – Meditatie bij Zondag 28 vraag 75 – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)

Bron afbeelding: Instagram

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie