‘Welzalig is een mens die voortdurend diep ontzag heeft [voor de HEERE], maar wie zijn hart verhardt, valt in het kwaad.‘ (Uit Spreuken 28 : 14)
Geciteerd 1: De ene mens kan het hart van de andere mens niet kennen. Hij of zij kan niet weten of iemand gelooft of niet gelooft. Hoe kan ik weten of u of jij gelooft of niet gelooft dat Christus in uw/jouw plaats treedt en alles wat Hij heeft – zelfs Zijn bloed – aan u/jou geeft? Dat Hij tot u/jou zegt: ‘Kom onbevreesd [tot het Avondmaal], er is geen reden voor vrees, want al uw/jouw vijanden kunnen u/jou geen kwaad doen. Laat duivel, dood, zonde, hel en alle schepselen maar tegenover u/jou staan; als u/jij Mij hebt, kunnen zij niets tegenover u/jou beginnen. Vertrouw slechts op Mij en houdt u/je aan Mij vast, Ik zal u/jou door alles heen helpen.’
Wie dit gelooft (1), die behoort tot het Avondmaal te komen en ontvangt het sacrament waardig [=het tegenovergestelde van onwaardig, met een ongelovig hart], tot versterking, als een verzegeling of waarteken, waardoor hij/zij van de Goddelijke toezegging en belofte weer verzekerd wordt en is. (…)
Toch zullen we hier voorzichtig handelen en er geen algemene regel van maken: wanneer en hoe dikwijls men moet aangaan, ook niet dat iedereen zonder onderscheid tot het Avondmaal moet komen. Want zulke onuitsprekelijke schatten waarmee God ons heeft begenadigd, kunnen niet voor iedereen [nuttig] zijn, maar alleen voor hen die zich in aanvechting, vervolging en tegenspoed bevinden. Het maakt niet uit of het lichamelijk of geestelijk , uitwendig of inwendig, door de mensen of door de duivel is. Wanneer nu de duivel uw/jouw hart zwak, bevreesd en wanhopig maakt, als we niet meer weten hoe het tussen ons en God staat en Hij onze zonden ons voorhoudt en ons doet beven en sidderen, dan moeten we zien dat we deze kostbare schat deelachtig worden. Ja, wees zelfs verzekerd dat je de schat al hebt, want in zulke verschrikte en verslagen harten wil God wonen en rusten, zoals Jesaja en David zeggen (Jesaja 57 : 15 en Psalm 51 : 19). Want wie anders begeert een Beschermer, Bewaarder en Verdediger, dan die bevreesd is een aangevallen wordt en geen hulp van mensen verwachten kan. (2)
Geciteerd 2: Daarom, wil u of jij en wij de gaven van de Heilige Geest ontvangen? Dan moeten we voor alle dingen zulke gaven in de Naam van Jezus van de Vader bidden en ons ook vlijtig aan het Woord houden, aan onze Doop met ernst denken, namelijk wat God ons daar beloofd heeft en wat voor verbond Hij met ieder van ons heeft opgericht, daarbij ook voortdurend tot het avondmaal van onze Heer gaan (3) en de vrijspraak zoeken enzovoort. Want door de bediening van het Woord en Doop en Avondmaal wil de Heilige Geest in onze harten het nieuwe licht van het geloof ontsteken (4), zodat wij het Woord niet alleen zullen horen, maar ook steeds beter begrijpen (en toepassen, in praktijk brengen) en daardoor andere mensen worden met harten waarin Gods Geest Zich steeds meer woning maakt.
* Zie Openbaring 3 : 19-22.
(1) Het geloof mag zo klein zijn als wat, als het er maar is: Lukas 17 : 1-6!
(2) Denk hierbij ook aan de woorden van onze Heer over de gebedshouding en woorden van de biddende tollenaar in de tempel tegenover die van de Farizeeër, die daar ook altijd weer kwam om te danken en te bidden.
(3) 1 Korintiërs 11 : 26 – Avondmaal vieren is ook jezelf en elkaar het Evangelie voorhouden en verkondigen.
(4) Lees en overdenk Petrus woorden in 2 Petrus 1 : 12-21.
Zie ook deze blogs:
– ‘Hij zal komen om te oordelen de levenden en de doden‘ – ds. Bram Beute
– ‘Geef ons een klein geloof – Lukas 17 : 1-6‘ – preach-it-nl
– ‘Spreuken 28 overdacht‘ – kingcomments-com
Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – Meditatie bij Zondag 25 vraag 65 en 66′ – Samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)
‘Het is de Heer die over mij/ons oordeelt. Houd dus op met oordelen – en daarmee de één te verheffen boven de ander – en wacht de tijd af dat de Heer komt, omdat Hij het is die aan het licht zal brengen wat in het duister verborgen is en zal onthullen wat er in de harten van mensen omgaat. En dan zal God het zijn die ieder de lof geeft die hem of haar toekomt’ (1 Korintiërs 4 de verzen 4b-5).
Bron afbeelding: Zie afbeelding