‘Ieder die zijn leven wil behouden, zal het verliezen, maar wie zijn leven verliest omwille van Mij, zal het behouden.’ (Uit Matteüs 16 vers 25)
Geciteerd: Als je iemand bent die zijn nood en ellende voelt en hartelijk verlangt naar de troost en de liefde van Christus – spits dan je oren en strek je hart uit naar Christus. Houd het voorbeeld van deze koninklijke bruiloft vast (vgl. Matteüs 22 : 1-4). Want Hij laat het je hier zien dat het Zijn wil is dat je Hem ook zult kennen en in Hem geloven (zie Johannes 9 : 35-41!). Dat wil zeggen: Christus heeft in Zijn hart een veel hartelijker trouw en liefde voor jou, dan ooit een bruidegom voor zijn lieve bruid gehad heeft. Hij verlangt ook van jou dit oprechte vertrouwen en die hartelijke vreugde in hem – veel groter dan ooit een bruid voor haar bruidegom gehad heeft.
Er is daarom reden genoeg om jezelf voor je ongeloof te schamen en tegen jezelf te zeggen: ‘Kijk, kan de liefde zo hartelijk vertrouwen, zo’n grote blijdschap geven tussen een aardse bruid en bruidegom – terwijl dit leven maar kortstondig en vergankelijk is? Waarom verheug ik mij dan niet veel meer over mijn goede en trouw Zaligmaker Jezus Christus? Hij heeft immers Zichzelf voor mij, geheel tot mijn eigendom, gegeven. Weg met dat schandelijke ongeloof (wantrouwen!), waardoor mijn hart niet (nu al) vol blijdschap is en de eeuwige vreugde proeft. Ik hoor en ik weet toch dat Hij door Woord en Sacrament tegen mij zegt dat Hij mijn lieve Bruidegom is. Zou er dan nog een andere en hogere blijdschap kunnen of moeten zijn voor mij? Daarom zal ik met mijn ogen, oren, hart en met mijn hele leven meer aan mijn lieve Zaligmaker hangen – meer nog dan een bruid aan haar bruidegom hangt. Terwijl die, als zij een vrome en goede bruid is (en blijft!), niets liever ziet en hoort dan haar bruidegom, ja, ook als zij hem niet ziet of bij zich heeft, dan toch hangt haar hart aan hem, zodat zij aan niets anders méér kan denken dan alleen aan hem.
[Maarten Luther: Crucigers Sommerpostille, vgl. WA 22, 338, 15-37]
* Opgemerkt: Wij moeten dit echter niet gaan invullen zoals Augustinus dat deed na zijn bekering! Die wilde toen de vrouw, die hij zich genomen had, niet huwen, om dan samen met haar de zoon die hij bij haar verwekt had op te voeden in het geloof. En zó met zijn huwelijkstrouw en zorg voor vrouw en kind voortaan tot voorbeeld te zijn (na zijn doop) voor zijn medegelovigen in de (plaatselijke) gemeente. Wanneer we lezen wat Paulus schrijft over wie er in aanmerking komen als opzieners in de kerk (zie 1 Timoteüs 3 : 1-7!), dan had Augustinus nooit die plaats behoren te krijgen in het kerkelijk leven van toen (en zelfs ook nu nog) als dat men hem gegeven heeft (en nu nog altijd weer doet). Zo zien we maar weer dat wij toch altijd liefst welbespraakte mensen over ons aanstellen, mensen die de mond vol hebben over zichzelf (o.a. hun bekering en alles wat eraan vooraf ging en op volgde) en dan tegelijk ook menen ons heel wat te kunnen vertellen over God. Maar uit Gods Woord kunnen wij heel goed weten dat God het niet nodig heeft gevonden om Zijn gemeente juist door dat soort welbespraakte ‘kerkleiders’ te laten ‘dienen’ (dus door het soort dienstbaarheid dat ons ménsen wel bevalt).
Leestips: 1 Timoteüs 3 : 1-7, 4 : 11-16 + 1 Korintiërs 1 t/m 4 en 2 Korintiërs 10 : 12-18.
Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden, sr. – Den Hertog uitgeverij (2015) – (Meditatie bij Zondag 10 vraag 27 ‘Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods)
Bron afbeelding: You Tube (Called to Boast)