[Behandelde tekst: Genesis 20 : 6-7]
Geciteerd: Wij moeten ten hier eerst met nadruk zeggen dat de heiligen niet te verontschuldigen zijn voor hun zonden. Het is echter wel een deel van onze troost dat wij weten dat ook zij (wij) altijd nog mensen van vlees en bloed waren (zijn). Zij die leven als gelovige kinderen van God worden ook nog verleid door hun verkeerde neigingen en begeerten die de natuurlijke mens zijn of haar leven lang zullen blijven aankleven.
Hierbij kan dan de vraag worden gesteld: waarom laat God het toe dat de Zijnen zonde bedrijven? Vervolgens: Waarom soms ook voor lange tijd? Op deze vraag zullen we rechtuit het volgende antwoorden: namelijk omdat God het daarom laat gebeuren, omdat Hij daardoor reden zou hebben tot veel goede dingen. Want de heiligen en gelovigen vallen niet tot hun verderf, maar daarom dat God hun ten slotte overvloedig goed zou doen. Zoals (het toch) geschreven staat: ‘Wij weten dat voor degenen die God liefhebben, alle dingen medewerken ten goede‘ (vgl. Romeinen 8 : 28). Deze tekst geeft reden tot de uitleg dat zelfs de zonden en gebreken van Gods kinderen tot hun bestwil moeten dienen. Want dat God ons lijden en kruis toeschikt, opdat dát voor ons nuttig en goed zou zijn, dáár zal terecht niemand aan twijfelen. Wij weten immers, dat Paulus zegt: ‘Als wij met hem lijden, dan zullen we ook met Hem heersen‘ (vgl. 2 Timoteüs 2 : 12). God wil dus het kruis en het lijden vergelden (belonen). Echter, dat God ook de zonde doet meewerken ten goede, is moeilijker te geloven.
We kunnen dat zien in de zonde van de broers van Jozef (1): de zonen van Israël verkochten hun broer Jozef. Hij werd als slaaf naar Egypte gebracht en werd daar door het wangedrag van een overspelige vrouw opnieuw in het ongeluk gestort. Ten slotte is hij gered en kwam hij tot grote eer. De zonen van Jakob moeten naar Egypte en ontmoeten Jozef. Hij zegt ronduit tegen zijn broers: ‘Jullie dachten mij kwaad te doen, maar God heeft dat ten goede gedacht‘ (vgl. Genesis 50 : 20). Zoals gezegd is: niet alleen het ongeluk dat ons door anderen wordt aangedaan, maar ook het verkeerde dat wij zelf doen, moet medewerken ten goede.
[Maarten Luther: Vorlesungen über 1. Mose von 1535/45, vgl. WA 43,114,28-115,8]
(1) We zien dat ook bij zonden van koning David. Wat zijn Gods genade en barmhartigheid juist daardoor ook voor ons helder aan het licht gekomen. Wat vinden we veel troost in de (boet)psalmen die hij schreef! Wat zien we daarin ook de woorden van Romeinen 10 : 29 en van 2 Korintiërs 1 : 18-22 al bevestigd.
Lezen: Genesis 20 : 1-18, kerntekst: vers 6-7 en Psalm 32 en 38 t/m 40.
Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden, sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)
‘Laten Uw getrouwen dus tot U bidden
als zij in zichzelf een zonde vinden.
Stormt dan een vloed van water aan
die zal hen niet bereiken.’
(Uit Psalm 32 vers 6)
Bron afbeelding: MVCquotes