N.a.v. Zondag 3 vraag 7 van de Heidelbergse Catechismus.
‘Maar het is zoals geschreven staat: Wat het oog niet heeft gezien en het oor niet heeft gehoord, wat in geen mensenhart is opgekomen, dat heeft God bestemd voor wie Hem liefhebben. God heeft ons dit geopenbaard door de Geest, want de Geest doorgrondt alles, ook de diepte van God. Wie is in staat de mens te kennen, behalve de geest van de mens? Zo is alleen de Geest van God in staat om God te kennen. Wij hebben niet de geest van de wereld ontvangen, maar de Geest Die van God komt, opdat we zouden weten wat God ons in Zijn goedheid heeft geschonken.’ (Uit 1 Korintiërs 2 de verzen 9-12)
Geciteerd: Als wij Mozes volgen, kunnen wij zeggen dat de oorspronkelijke gerechtigheid inhoudt dat de mens rechtvaardig, waarachtig en oprecht is geweest – niet alleen uitwendig, maar vooral inwendig in het hart. Hij heeft God gekend en is aan God gehoorzaam geweest in volmaakte vreugde en blijdschap. Hij heeft alle werken van God gezien en verstaan, niet door onderwijs van anderen, maar vanuit zichzelf. Bij deze oorspronkelijke gerechtigheid hoorde ook dat Adam God en Gods werken met zijn hele hart en met de zuiverste genegenheden liefhad. Idem: dat hij in vrede met alle schepselen leefde, zonder vrees voor de dood en zonder angst voor enige ziekte. Idem: dat hij ook een lichaam had dat tot alle gehoorzaamheid geschikt was, zonder een enkele verkeerde genegenheid of kwade begeerlijkheid – zoals wij die nu bij ons gewaar worden.
Opgemerkt 1: Kunnen wij Luther hier volgen, wanneer hij zegt Mozes te volgen. Want stelt Luther de zaak hier niet voor alsof Adam (en Eva) de Geest van God al ten volle bezaten en dat in het paradijs in feite al gold dat God alles was in Adam en Eva? Jezus was aan de boezem van de Vader voordat Hij op aarde werd geboren, maar dat gold niet voor de geschapen mens: Adam&Eva. Daarom zullen we toch ook niet kunnen beweren dat Adam al Gods werken gezien en verstaan heeft uit eigen inzicht en verstand, alsof hij toen over de goddelijke wijsheid in al haar volheid beschikte. En bleek bij de aantrekkelijke vruchten van de boom van de kennis van goed en kwaad niet dat Adam&Eva wel degelijk tot ongehoorzaamheid in staat waren door verkeerde genegenheid en kwade begeerlijkheid? Die kwade begeerlijkheid kwam in hen op toen de boze de woorden van God van een liefdevolle Vaderlijke waarschuwing – de mens kon de kennis van goed en kwaad niet aan uit eigen kracht – door zijn woorden maakte tot een gebod(sregel), bedoelt om de de mens (onnodig) klein te houden. Zullen we bij deze woorden niet denken aan de woorden van Paulus in Romeinen 7 : 7 t/m 25. Waarin Paulus de menselijke natuur machteloos verklaart tegenover de zonde doordat deze zich niet houden kan aan Gods gebod. En we horen/lezen in 1 Korintiërs 15 toch dat de natuurlijke (eerste) mens (Adam), – i.t.t. tot de geestelijke (tweede) Mens (Christus) – geen deel kan hebben aan het koninkrijk van God?!
Opgemerkt 2a: En houdt bovenstaande dan niet ook in dat we niet meer zó kunnen spreken over de val van de menselijke natuur als dat Luther hieronder doet:
Geciteerd 2: De oorspronkelijke zonde is werkelijk de totale val van de menselijke natuur. Daardoor is eerst het verstand verduisterd, zodat wij voortaan God en Zijn wil niet meer kunnen verstaan – ook Zijn werken niet. Onze wil is op zo’n ingrijpende manier veranderd en ontrouw aan God geworden, dat wij niet meer op Gods goedheid en barmhartigheid kunnen en willen vertrouwen. Wij vrezen God niet meer, maar laten Gods Woord los en volgen de begeerte en de aandrift van het vlees. Vervolgens: wanneer ons geweten denkt over het gericht van God, heeft het geen rust en vrede meer, maar zoekt wanhopig en vraagt naar ongepaste en verboden middelen om te ontsnappen. Zulke vreselijke en verschrikkelijke zonden zitten zo diep in onze natuur geworteld dat men die in dit leven op geen enkele manier kan helemaal kan uitroeien. De zonde toont aan wat de oorspronkelijke gerechtigheid – die wij in het paradijs hadden – eigenlijk was. Daardoor kunnen we ook begrijpen hoe groot het goed is dat wij door de oorspronkelijke zonde verloren hebben. De oorspronkelijke zonde is dus het verlies van de oorspronkelijke gerechtigheid, zoals blindheid een verlies van het gezicht is.
[Maarten Luther: Vorlesungen über 1. Mose von 1535-45, vgl. WA 42, 86, 1-30]
Opgemerkt 2b: Zullen we niet stellen dat de val de tekortkoming van de menselijke natuur aan het licht bracht. En die tekortkoming hadden Adam&Eva zullen erkennen door geen geloof te hechten aan de woorden van de boze, een ander schepsel dus. En alle mensen die uit/na Adam&Eva geboren werden die dragen ook die tekortkoming, vandaar dat wij weten dat geen mens het er beter vanaf kan brengen dan dat Adam&Eva dat deden. We kunnen dus ook minder dramatisch spreken over de zondeval en de erfzonde (welke gevolgen dat direct allemaal zou hebben gehad voor ons verstand o.a.) wanneer we deze tekortkoming van de menselijke natuur – die er al voor de val was, de mens was nu eenmaal niet gelijk aan God en dus ook niet zo volmaakt! – beseffen en erkennen/belijden. Zie hierbij de woorden in Jakobus 1 : 13-15.
Opgemerkt slot: Bovenstaande moet ons ook helpen om minder/geen hoge verwachtingen te hebben van wat de mens nog bereiken kan hier in deze wereld. Ook (wedergeboren) christenen dragen nog altijd hun oude natuur met zich mee en zullen dus leven lang strijd hebben te voeren met hun oude mens, die sterven moet, maar nog niet dood is. Dat zullen ze niet doen in eigen kracht, maar met en door de kracht die de Heilige Geest ons verlenen wil wanneer wij trouw gebruik maken van de middelen die God ons geschonken heeft om die (wed)strijd uit te lopen en vol te houden tot het einde van ons leven toe.
Bron citaten 1-2: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden, sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)
‘Ik heb de goede strijd gestreden, ik heb mijn loop ten einde gebracht, ik heb het geloof behouden; voorts ligt voor mij gereed de krans der rechtvaardigheid, welke te dien dage de Here, de rechtvaardige Rechter, mij zal geven, doch niet alleen mij, maar ook allen, die Zijn verschijning hebben liefgehad.‘ 2 Timoteüs 4 de verzen 7-8)
Bron afbeelding: Trinity Lutheran Church