Moeite en lijden (leren) ontvangen als uit de Vaderhand van God…

‘HEER, straf mij niet in Uw woede,
tuchtig mij niet in Uw toorn.’
(Uit Psalm 6 vers 2)

‘Als U de zonden blijft gedenken, HEER,
HEER, wie houdt dan stand?
Maar bij U is er vergeving,
daarom eert men U met ontzag.’
(Uit Psalm 130 de verzen 3-4)

Hoe het aannemen van een slachtofferrol te vermijden…

Geciteerd: In de eerste plaats: In alle lijden en tegenspoed moet de mens allereerst tot God de toevlucht nemen en wat hem of haar overkomt, aanzien als door God gezonden en dat als uit Zijn hand aannemen. Het mag geen verschil maken of het door de duivel of door mensen veroorzaakt is (1). De profeet (David) doet hier ook zo. Wel spreekt hij in deze boetpsalm (Psalm 6) over zijn lijden, maar hij neemt toch eerst de toevlucht tot God. Het lijden neemt hij niet van hen aan, maar uit de hand van God. Alleen op deze manier (!) wordt men geduldig en godvrezend. Wie echter de mensen erop aanziet en het niet uit de hand van God aanvaardt, die wordt ongeduldig en veracht God.
In de tweede plaats: God heeft twee manieren om te straffen. De ene manier is dat Hij straft in genade, als een vriendelijke Vader en maar voor een tijd. De andere is dat Hij dat doet in toorn, als een strenge Rechter, maar dan voor eeuwig. Als God de mens aanraakt, dan is de menselijke natuur zwak en angstig (2), zij kan eerst niet weten of God haar uit toorn of uit genade aanraakt. En omdat ze vreest voor de toorn begint een gelovig kind van God te roepen: ‘Ach God, straf mij niet in Uw toorn.’ Dat is: laat Uw straf in genade zijn en tijdelijk, wees een Vader en geen Rechter. Zoals ook Augustinus zegt: ‘Ach God, brand hier maar, hak hier maar, sla hier maar, maar spaar ons dáár voor Uw rechterstoel.’ Hij bidt niet om helemaal ongestraft te blijven, want dat zou immers geen goed teken zijn (3). Maar hij vraagt om als een kind door Vader gestraft te worden.
In de derde plaats: dat hier in deze Psalm door een zondaar – of eigenlijk door Christus, in naam van een zondaar – gesproken wordt, blijkt wel duidelijk als hij ook over straf spreekt, want God straft ons niet om onze rechtvaardigheid. Alle heiligen en christenen moeten daarom belijden dat ze – nog altijd – zondaren zijn – en dat ook blijven tot hun laatste dag – en zonder Hem niet zonder verschrikken voor de Rechterstoel van God zouden kunnen verschijnen, want deze Psalm bedoelt alle mensen en zondert niemand uit. Daarom, wee over alle mensen die niet vrezen, hun zonden niet gewaar worden en rustig – zonder hun toevlucht tot Christus te nemen – het ontzaglijk oordeel van God tegemoet gaan, tot Hem aan Wie toch geen enkel goed werk behagen kan.
[Maarten Luther: Die sieben Bußpsalmen. Zweite Bearbeiting, 1525, WA 18, 480, 1-25]

(1) Zie woorden over Davids volkstelling in 2 Samuël 24 : 1 en 2 Kronieken 12 : 17.
(2) Zie (bijv.) Adam&Eva na het eten van de boom – Genesis 3 : 8.
(3) Zie Hebreeën 12 : 5-13.

Leestips: Psalm 6, Psalm 31 en 1 Petrus 1 : 22-25.

Bron citaat: ‘Maarten Luther – Mijn enige troost – 365 dagen met de HC’ – samengesteld en vertaald door H.C. van Woerden, sr. – Den Hertog uitgeverij (2015)

‘In mijn angst had ik gezegd:
“Ik ben verbannen uit Uw ogen”,
maar U hebt mijn smeekbede gehoord
toen ik U om hulp riep.’
(Uit Psalm 31 vers 23)

Bron afbeelding: LinkedIn

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie