Een ‘getuigenismaaltijd’…

Dus altijd wanneer jullie dit brood eten en uit de beker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer, totdat Hij komt.’ (Uit 1 Korintiërs 11 vers 26)

Geciteerd: Als de gemeenschap met Christus de essentie is van het avondmaal, dan is onderwijs over die gemeenschap in de prediking van groot belang. Leggen we wel voldoende uit wat de rijke inhoud is van de verborgen vereniging met Christus? Wat het inhoudt om ‘één plant te zijn met Hem in Zijn dood en in zijn opstanding?

Opgemerkt 1: Wanneer we die gemeenschap met onze Heer door het eten van het brood en het drinken van de wijn aan het avondmaal als geloofsfeit aanvaarden, dan kunnen we des te meer de aandacht vestigen op wat onze Heer ons geschonken heeft door Zijn dood en wat Hij van ons vragen mag vanwege Zijn opstanding. Door Paulus is dat omstandig aan de orde gesteld en duidelijk gemaakt in Romeinen 6. Door de doop kregen wij deel aan Christus dood (vers 3) en omdat wij delen in Zijn dood zullen we ook (zeker) delen in Zijn opstanding (vers 5). Zo moeten wij gedoopten onszelf in en door het geloof zien (!): dood voor de zonde, maar in Christus Jezus levend voor God (vers 11). Daarom krijgt iedere dopeling te horen: Stel jezelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig van het onrecht, maar stel jezelf in dienst van God. Denk (!) aan jezelf/julliezelf als levenden die uit de dood zijn opgewekt en stel jezelf in dienst van God als een werktuig van de gerechtigheid. De zonde mag niet langer over je/jullie heersen, want een gedoopt lid staat niet onder de wet maar onder de genade.

Opgemerkt 2: Dus dat ‘één plant zijn’ met Christus is door de doop, die wij ondergaan hebben, een feit, een feit dat – steeds weer – in geloof aanvaard en uitgewerkt moet worden in de levens van dopelingen. Het avondmaal is ingesteld om ons dat ook steeds weer in herinnering te brengen; Het is een gedachtenis maaltijd: De dood van onze Heer was nodig voor ieder van ons en dus ook voor mij! ‘Dus altijd wanneer jullie dit brood eten en uit deze beker drinken, verkondigen jullie de dood van de Heer – daar op die kruisheuvel van Golgotha – totdat Hij komt.’

Opgemerkt 3: Wat wij aan de avondmaalstafel doen is dus iedere keer weer het afleggen van een belijdenis (de goede belijdenis, zie 1 Timoteüs 6 : 11-12) en daarmee is het ook een verkondiging aan of een getuigenis naar de anderen, naar elkaar: Onze Heer stierf ook voor mij en werd opgewekt ook omwille van mijn eeuwig behoud! Ook ik mag en zal met verlangen uitzien naar Zijn wederkomst. Het zou zeer vreemd zijn – zelfs een teken van ongeloof te noemen! – wanneer dopelingen (die belijdenis van hun geloof hebben afgelegd) niet zouden willen deelnemen aan deze maaltijd en het getuigenis dat wij allen daar geven. Hoe zullen we ooit kunnen getuigen van ons geloof buiten de gemeente, wanneer we het daar aan de avondmaalstafel niet mogen of durven of willen doen.

Opgemerkt slot. In het evangelie naar Johannes vernedert onze Heer zich tijdens de maaltijd door als een slaaf de voeten van Zijn discipelen te wassen. Deze vernedering, die Hij Zijn discipelen en ons ten voorbeeld stelt, heeft alles te maken met vergeving. Onze Heer zou zich gaan vernederen tot de dood aan het kruis voor de zonden van Zijn discipelen en die van ons allemaal. Hij vroeg niet van Zijn discipelen (en vraagt ook niet van ons) om Hem dan ook maar te volgen tot de dood aan het kruis, maar Hij leerde hen (en ons) met en door die voetwassing wel dat zij (en wij!) elkaar altijd weer zouden vergeven. Dat we ons daar niet te goed voor zullen voelen. Het was daar een demonstratie van het onderwijs dat onze Heer Zijn discipelen gegeven had in (o.a.) Matteüs 18 : 21-35. Daarom is het gepast dat wij, voor dat wij gaan deelnemen aan een viering van het Avondmaal, ons afvragen of wij anderen daadwerkelijk vergeving geschonken hebben (of dat we ons daar nog altijd ‘te goed’ voor voelen), en ook of er nog (steeds/altijd) zaken zijn waarover wij ons met de ander zullen hebben te verzoenen (zie Matteüs 5 : 23-26).

Aanvullend: Paulus schrijft in Romeinen 8 ook nog: ‘Jullie hebben de Geest niet ontvangen om opnieuw als slaven in angst te leven, jullie hebben de Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn, en om Hem te kunnen aanroepen met “Abba, Vader”. De Geest Zelf verzekert onze geest dat wij Gods kinderen zijn. En nu we Zijn kinderen zijn, zijn we ook erfgenamen van God. Samen met Christus zijn we erfgenamen: we moeten delen in Zijn lijden om met Hem te kunnen delen in Gods luister.’ (zie de verzen 15-17 van dit hoofdstuk).
We horen dus dat het lijden in en aan deze wereld (en dus ook onze broeders en zusters) onlosmakelijk verbonden is met het kinderen van God zijn in deze wereld. Ook daar worden we altijd weer bij bepaald aan de avondmaalstafel.

Bron citaat: De Waarheidsvriend (nr. 49, 5 december 2024) – Christus’ aanwezigheid in het avondmaal – praktijk (3, slot) – door dr. H. van den Belt.

Maar toen de tijd gekomen was zond God Zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, maar gezonden om ons vrij te kopen van de wet opdat wij Zijn kinderen zouden worden. En omdat jullie Zijn kinderen zijn, heeft God ons de Geest van Zijn Zoon gegeven, Die “Abba, Vader” roept. Jullie zijn nu geen slaven meer, maar jullie zijn kinderen van God en als Zijn kinderen zijn jullie erfgenamen*, door de wil van God.’ (Uit Galaten 4 de verzen 4-7).
* Zie Galaten 3 : 25-29.

Bron afbeelding: Kathleen B Duncan

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie