‘Onzalige’ woorden en discussie(s) over het Avondmaal!

Degenen die Petrus’ woorden (en aansporing ‘laat je dopen’) aanvaardden, lieten zich dopen; op die dag breidde het aantal leerlingen zich uit met ongeveer drieduizend. Ze bleven trouw aan het onderricht van de apostelen (zie Matteüs 28 : 20), vormden met elkaar een gemeenschap, braken het brood en wijdden zich aan gebed.’ (Uit Handelingen 2 de verzen 41-42).

Geciteerd 1* : De aanwezigheid van Christus in het Avondmaal en de gemeenschap met Hem was misschien wel het belangrijkste punt van verschil in de kerken van kort na de ‘luther-reformatie’. Het is best aangrijpend dat het sacrament – dat juist de eenheid van de kerk tot uitdrukking moet brengen (beter: tot uitdrukking brengt, benadrukt, het hangt niet van ons mensen af wat daar gebeurd) tot zoveel verwarring en verdeeldheid heeft geleid. Er was echter geen verschil van opvatting óf Christus echt aanwezig was, maar wel over de vraag hoe Christus aanwezig was.

* Bovenstaande geciteerde gedeelte toch wat aangepast en al van enig commentaar voorzien in tussen haakjes () geplaatste tekst, AJ)

Geciteerd 2: Aan de ene kant staat Maarten Luther, die vindt dat Christus echt lichamelijk aanwezig is in het brood en in de wijn. Hij is bezorgd dat anders de zaligheid verdampt tot iets geestelijks, iets spiritueels. Als de aanwezigheid van Christus van ons geloof afhangt, dan zijn we verloren (1). Nee, Christus is lichamelijk aanwezig in het Avondmaal, onafhankelijk van het geloof. Hij gaat daarin zover dat ook de ongelovigen eten en drinken van het lichaam en bloed van Christus. (2)

Geciteerd (Maarten Luther): Het derde artikel: over het sacrament van het lichaam en bloed van Christus hebben we ook nog nooit geleerd, en leren ook nu niet, dat Christus uit de hemel of van de rechterhand Gods neerdaalt en opvaart, niet zichtbaar, niet onzichtbaar. We houden ons strikt aan het Artikel des Geloofs: ‘Opgevaren ten hemel, zittende aan de rechterhand Gods, vanwaar Hij (toekomstig) komen zal om te oordelen, de levenden en de doden.’ We laten het aan de Goddelijke Almacht over, hoe Zijn lichaam en bloed in brood en avondmaal aan ons wordt gegeven, namelijk waar men volgens Zijn bevel samenkomt en Zijn instelling wordt gehouden. We denken daar aan geen opvaren of neerdalen dat daarbij zou plaatsvinden, maar blijven gewoon en eenvoudig bij Zijn woorden ‘dit is Mijn lichaam…’ en ‘dit is Mijn bloed…’. Maar zoals reeds gezegd, wanneer we elkaar hierin niet geheel verstaan, dan is dit het beste, dat wij tegenover elkaar vriendelijk zijn en altijd het beste voor elkaar verwachten [hopen], totdat het vuile en troebele water bezonken zal zijn.

Geciteerd 3: Luther wijst de verandering van de substantie van brood en wijn in het lichaam van Christus af. Als voorbeeld neemt Hij ons mee naar de smidse: ‘Zie, ijzer en vuur, twee substanties, zijn zo gemengd in een gloeiend ijzer dat elk deel ijzer en vuur is.’ Het brood is en blijft brood, maar tegelijk is het ook het lichaam van Christus. Dat behoor je te geloven op grond van het Woord dat onze Heere Zelf gesproken heeft: ‘Dit is Mijn lichaam.’

Opgemerkt: Wat een aanschouwelijk beeld van hoe de Heilige Geest (hier als een vuur) aanwezig is in heel Gods schepping en al Gods schepselen. IJzer is van nature een hard materiaal en niet goed te bewerken, maar door het Vuur kan de Smid er een voor Hem bruikbaar stuk gereedschap (instrument) van maken. Daarom kunnen we ook met een gerust hart – zoals Luther het dus ook wil/zegt – ‘aan Gods Almacht over laten’ hoe Hij ons door brood en wijn waarlijk/daadwerkelijk deel doet hebben aan het lichaam en bloed van Christus of, zoals het in de NGB(35) wordt gezegd: ‘zo waarlijk ontvangen wij het ware lichaam en bloed van Christus’.

(1) Inderdaad kan ons geloof niets toevoegen of afdoen van wat wat Christus ons gezegd heeft over het eten van Zijn lichaam en het drinken van Zijn bloed aan de tafel van de Heer. Zie hierbij niet alleen de ‘instellingswoorden’ van onze Heer bij het laatste Pesachmaal, maar juist ook Zijn woorden in Johannes 6, m.n. de verzen 52-59.
(2) Wat dan te denken van deze woorden van Paulus uit 1 Korintiërs 11: Daarom maakt iemand die op onwaardige wijze – en dat kan onwetendheid zijn, maar ook ongeloof! – van het brood eet en uit de beker van de Heer drinkt, zich schuldig tegenover het lichaam en bloed van de Heer. (…) want wie eet en drinkt en niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn/haar veroordeling af over zichzelf.
NB. Het blijkt wel dat de Korintiërs nog wel nader onderwijs nodig hadden over het vieren van de maaltijden van de Heer en dat terwijl ze toch al direct na hun doop hadden mogen deelnemen aan deze maaltijden, waar toen ook Paulus en zijn medewerkers aan zullen hebben deelgenomen. Ze mochten dus toch direct al, ook al waren ze niet meer dan zuigelingen in het geloof – zie 1 Korintiërs 3, de zegen ontvangen van ‘het eten van het lichaam en drinken van het bloed van de MensenZoon’ (zie Johannes 6 : 54).

Geciteerd 4: Het zijn de anabaptisten of doopsgezinden die de lijn van de vroege Zwingli doortrekken. Zij zien de aanwezigheid van Jezus in de harten van de wedergeborenen en als volwassenen gedoopte christenen. Door hun geloof en in hun lijden is Hij echt bij hen present. Daarbij moeten we wel bedenken dat deze doperse christenen meer dan alle andere protestanten vervolgd werden, omdat ze nergens officiële erkenning en bescherming van de overheid kregen. Zij benadrukken dan ook de gebrokenheid van het lichaam van Christus waaraan ze gemeenschap hebben.

Opgemerkt (bij 4): Deze woorden scheppen alleen maar verwarring. Er waren in de begin jaren ook veel protestanten die geen officiële erkenning kregen en geen bescherming van de overheden en de dood vonden op de brandstapel. Willem van Oranje heeft als overheidspersoon voor al zijn ‘landgenoten/onderdanen’ willen opkomen en daar hoorden ook de dopersen bij. Toch lukte het hem lange tijd niet om hen – al die verschillende ‘landgenoten/onderdanen’ – die ‘burgerlijke rechtsbescherming’ (vrijheid van geweten en religie) ook daadwerkelijk te geven. De anabaptisten kunnen geen ‘alleenrecht’ laten gelden op het voor ons gebroken lichaam van onze Heer bij hun vieringen van de maaltijd van de Heer.

Opgemerkt (slot): Juist bij en door Doop en Avondmaal wordt ons duidelijk gemaakt dat God goddelozen rechtvaardigt en dat Hij ons redt, niet om onze rechtvaardige daden (of wat dan ook) maar uit barmhartigheid door de dood van Zijn Zoon aan het kruis. Juist bij deze sacramenten wordt ons duidelijk dat we – naar Jezus woorden – moeten worden als de kinderen, dus mensen zonder pretenties en zonder verstand! Daarom is het dopen van onze kleine kinderen in het midden van de gemeente nog het beste bewijs dat wij het onderwijs van Christus begrepen hebben en opvolgen. De doop is het bad der wedergeboorte, en daarmee wordt ons duidelijk gemaakt dat het ons allemaal ‘om niet’ geschonken is en wordt door het werk van de Heilige Geest. Het geloof is niet meer dan – door de kracht van de Geest geheven! – hand van de bedelaar (3), die dit ‘van de hemel gegeven’ geschenk ontvangt. Voor het deelnemen aan het Avondmaal ligt het in feite niet anders. De zelfbeproeving is iets dat met het doorgaande onderwijs aan/in de gemeente ook aan onze kinderen geleerd wordt. Net zoals dat eerder in de gemeente van Korinthe gebeurde, waar zo’n beetje alle gedoopten als zuigelingen in het geloof moesten worden aangemerkt.

(3) En de Heilige Geest wil die hand van de bedelaar heffen en geheven houden door dat hele gewone – voor ons mensen haalbare – gebruik van de middelen in het midden van Zijn gemeenten: Doop en Avondmaal en de bediening van Gods Woord met onze dankzegging en gebeden. En dan zal dat wat ons bedelaars geschonken wordt, door onze harten en handen heen, ook tot zegen zijn voor anderen, dwz vruchtdragen tot in het eeuwige leven.

Bron citaten 1-4: De Waarheidsvriend 48, 28 november 2024 – ‘Er gebeurt werkelijk iets’, 2. Historische lijnen – door dr. H. van den Belt

Daarna keerden ze terug naar Lystra en vervolgens naar Ikonium en Antiochië. Ze bemoedigden de leerlingen en spoorden hen aan te volharden in het geloof, maar wezen hun erop “dat wij pas na veel beproevingen het koninkrijk van God kunnen binnen gaan.” In elke gemeente stelden ze oudsten aan, en na gevast en gebeden te hebben bevalen ze hen aan bij de Heer, in Wie ze hun vertrouwen hadden gesteld.’ (Uit Handelingen 14 uit de verzen 21-23)

Bron afbeelding: Word For Life Says

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie