Onze dagelijkse strijd tegen hebzucht…

Laat dus wat aards in u is afsterven: ontucht, zedeloosheid, hartstocht, lage begeerten en ook hebzucht (1) – hebzucht is afgoderij.’ (Uit Kolossenzen 3 vers 5)

‘Heer, U bent mijn erfdeel, mijn levensbeker,
U houdt mijn lot in (Uw Vader)handen.
Een lieflijke erfenis is mij toebedeeld,
waarin al mijn vreugde gelegen is.’
(Uit Psalm 16 vers 5-6)

Geciteerd: In de voorgaande verzen (2-4) van deze Psalm heeft de profeet duidelijk gemaakt waarom hij niets te maken wil hebben met afgodendienaars en hun afgoderij: ‘De smarten van hen die andere goden dienen (2), zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankoffers van bloed niet offeren, en hun namen niet op mijn lippen nemen.’ Dat doet de dichter om van de Heere een genadige verhoring te krijgen van zijn verzoek in vers 1 (‘Behoed mij, o God’), en om zijn ziel daarvan te verzekeren. Nu gaat de profeet deze weigering – om ook maar de minste gemeenschap te hebben met de dienst aan afgoden en hun dienaars – verder uitwerken. Hij wijst daarbij op wat hem drijft, namelijk de smaak van God goedertierenheid en weldadigheid voor hem (3). Dit is als het ware de (zesde) reden om van de Heere verhoring af te smeken: ‘Heer, U bent mijn erfdeel, mijn levensbeker; U onderhoudt mijn lot’.

In deze woorden zijn drie zaken op te merken die nadere uitleg behoeven:
1. De volkomen vrijwillige (genade) gave(n) van God aan David.
2. De onveranderlijkheid en vastheid daarvan.
3. De tevredenheid en het volkomen genoegen van David daarin.

1. Hij belijdt: ‘Heer, U bent mijn erfdeel, mijn levensbeker’. De profeet laat ons hier horen welk volkomen vrijwillig geschenk God (ook) aan hem geschonken heeft. Hij gebruikt daarvoor twee gelijkenissen. De eerste ontleent hij aan de zekerheid van een erfenis onder de (mede)kinderen. De tweede aan een (ander) oud gebruik in het gezins(familie)leven, waarbij de huisvader aan elk gezinslid een beker met drinken aanreikt. Ook in Psalm 11 gebruikt David deze gelijkenis: ‘God zal op de goddelozen (4) vuur en zwavel regenen; een geweldige storm zullen ze drinken uit de beker die Hij aanreikt’.
De betekenis van de woorden van David kunnen we daarom zo samenvatten: het belangrijkste van mijn vreugde en blijdschap is niet dat ik rijk en verheven ben, dat ik een machtig koning (geworden) ben, maar dat de almachtige Heere God (JHWH) Zichzelf (in Christus) aan mij geschonken heeft tot mijn eeuwig deel. Daarom springt mijn ziel op van vreugde. De smaak (5) van deze liefde verbindt mij vast aan de Heere alleen. Daarom wil ik helemaal niets (meer) met afgoden en hun dienaars te maken hebben.

Leer hier uit dat het ervaren (6) van Gods liefde een van de krachtigste beweegredenen is, waardoor de gelovigen opgewekt worden om ijverig de Heere te dienen en een afkeer te hebben om ook maar in het minste van God af te wijken (7).
Zo was het ook met Paulus. Wat bewoog hem ertoe om zoveel werk te doen, zoveel verdriet , kruis en lijden om de naam van Christus graag te verdragen; ja, zelfs in de verdrukkingen te roemen? Wat dreef hem daartoe? Hij zegt: Omdat de liefde van God in onze harten uitgestort is – door de Geest! (AJ) -, (Romeinen 5 : 5). En in Galaten 2 : 19-20 zegt hij: ‘Want ik ben voor de wet gestorven, opdat ik voor God leven zou. Ik ben met Christus gekruisigd (geloofsuitspraak!); en ik leef, maar niet ikzelf, maar Christus leeft in mij; en voor zover ik nu nog in het vlees leef, leef ik door het geloof van (!) de Zoon van God, Die mij liefgehad heeft en Zichzelf voor mij overgegeven heeft’. U ziet dus dat hij vanwege de ervaring (8) van de liefde Zoon van God voor hem, graag van de wet wil afsterven, zich met Christus wil laten kruisigen, zijn eigen wil verloochenen en alleen naar de wil – het gebod (zie Johannes 15 : 12-17) – van Christus leven.

Dit horen we ook in 1 Johannes 4 : 9-11: ‘Herin is de liefde van God jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem. Hierin is de liefde, niet dat wij God liefgehad hebben, maar dat Hij ons lief heeft gehad, en Zijn Zoon gezonden heeft tot een verzoening van onze zonden. Geliefden, indien God ons alzo lief heeft gehad, zo zijn wij ook schuldig elkaar lief te heen. De apostel laat ons daarmee horen dat de ernstige overdenking – en de gelovige aanvaarding! (AJ) – van de liefde van God voor ons, ons krachtig aandrijft om – naar Christus’ gebod! – elkaar ook lief te hebben – en vergevingsgezind te zijn jegens elkaar (AJ).

Geciteerd slot: Hoe komt het nu dat het ervaren – nee het altijd weer gelovig aanvaarden, door de kracht van de Geest! (AJ) – van de liefde van God een van de krachtigste redenen is waardoor gelovigen opgewekt worden om de Heere ijverig naar Zijn welbehagen te dienen. Wel, de reden daarvan is dat die inspanning niet de ijver van huurlingen is (of eerst maar eens behoort te zijn), maar een ijver van zonen en dochters die door de liefde – die de Geest in hen werkt door Doop, Woord en gebed (AJ) – bewogen worden om hun hemelse Vader vlijtig (van harte!) te dienen.

(1) Wij hebben dagelijks strijd te voeren tegen de afgod van de hebzucht.
(2) We kunnen geen twee heren dienen (zie Matteüs 6 : 24)
(3) ‘Smaakt en ziet dat de Here goed is’ (Psalm 34 : 9)
(4) Hier niet ‘atheïsten’, maar degenen onder Gods volk die in de praktijk van hun leven geen rekening houden met wat God geopenbaard heeft over Zijn wil (zie o.a. m.n. Psalm 9 t/m 12 en Psalm 52).
(5) Nee, niet de smaak, maar God Zelf, door Christus, verbindt ons vast aan Hem alleen.
(6) Nee, het (altijd weer, onder alle omstandigheden) gelovig aanvaarden van Gods liefde en vergevingsgezindheid, daar gaat het om. David heeft dat moeten (en ook leren) doen na zijn zalving door Samuël, tijdens de moeiten die hem overkwamen gedurende het koningschap van Saul en ook door alle moeiten en zonden heen in zijn latere leven. Met name ook (nog weer) door het aanvaarden van de woorden van de profeet Nathan over Gods vergevende liefde na zijn zonde met Batseba en tegen Uria (en met hem andere volksgenoten/broeders, net als hij kinderen van het volk van God) en zie ook Samuel 24.
(7) Zie Romeinen 7 : 21-25.
(8) Nee, Paulus belijdt wat hij gelooft en dat tegen alles in wat een mens in deze wereld en in en aan zijn eigen ‘vleselijk bestaan’ krijgt te ervaren. Zijn woorden en zijn leven zijn een voortdurende geloofsbelijdenis van Zijn Doop: Met Christus gestorven en (weer) opgestaan om een nieuw leven te leiden en dat door alle lijden en verdrukking heen, net zoals Christus dat heeft kunnen en willen doen voor ons door Zijn (!) volmaakte geloof! Paulus moest Gods genade en vergevingsgezindheid horen en aanvaarden uit de mond van een broeder en dat (ook) door zich te laten dopen in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest: lees het in Handelingen 22 : 12-17.

>> Leestips: Psalm 11 en 16, Lukas 21 : 8-19 en Openbaring 3 : 14-22

Bron citaat: Reveil serie ‘Zeker van de eeuwige zaligheid’ – (preek van) Joos van Laren – Mei 2024, No. 605

‘U wijst mij de weg naar het (eeuwige) leven
overvloedige vreugde in Uw nabijheid,
voor altijd een liefelijke plek aan Uw zijde*.’
(Uit Psalm 16 vers 11)
*Zie Openbaring 3 : 21!

Bron afbeelding: Knowing Jesus

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie