‘Land mag nooit verkocht worden, alleen verpand, want het land behoort Mij toe en jullie zijn slechts vreemdelingen die bij Mij te gast zijn.‘ (Uit Leviticus 25 vers 23)
Geciteerd 1: Een vreemdeling. Is dat niet wat iedereen voelt als je geconfronteerd wordt met al die verschrikkingen die vandaag ons welzijn en ons leven bedreigen? Komt dan niet bij iedereen het besef op dat dit niet de wereld is die we zoeken? En zegt de Bijbel dat ook niet? Allerlei Bijbelwoorden gaan bij ons resoneren. We hebben hier geen blijvende stad, maar we zoeken de toekomstige. We trekken hier door de woestijn, op weg naar het beloofde land. We zijn hier vreemdelingen en bijwoners, vreemdelingen in de verstrooiing.
Ja, dat zegt de Bijbel. En als ons leven bedreigd wordt of in de knel komt, is het ook heel normaal en volkomen legitiem dat die Bijbelse noties zich aan ons opdringen en ons troosten. Daar zijn ze ook voor gegeven. We mogen hier dan in de verstrooiing leven en vreemdeling zijn, maar dat is niet onze bestemming. Er is toekomst. Een toekomst waarin heel de schepping genezen en gezegend (ons tot zegen) zal zijn.
Geciteerd 2: Dat wil de Bijbelse notie dat we vreemdelingen op aarde zijn, ons zeggen. Maar ze wil ons daarmee niét zeggen dat we onze handen maar van de wereld moeten aftrekken, ons met een boekje in een hoekje moeten afzonderen en dan maar afwachten tot God er iets aan doet. Helaas is en wordt toch vaak die conclusie getrokken. Dan laat men Gods water – en onze olie zou je eraan toe willen voegen – maar over Gods akker lopen. Want zegt men, hier beneden is het niet. Wat hier beneden (nog) gebeurt, is niet wezenlijk. Daar hoef je je niet mee bezig te houden.
Leviticus 25 vers 23 laat duidelijk zien dat die houding niet Bijbels is. Het land is van Mij, zegt de HERE daar. Het land Kanaän was Gods eigendom. De Israëlieten mochten erop wonen, niet als eigenaars van de grond maar als vreemdelingen en bijwoners bij Jahweh.
Geciteerd 3: Het woord ‘vreemdeling’ had bij Israël een speciale betekenis. Een buitenlander die op doorreis of voor een korte tijd in Israël verbleef en die wij zonder meer een vreemdeling zouden noemen, werd bij Israël niet als een vreemdeling getypeerd. Als vreemdelingen golden alleen die buitenlanders die zich metterwoon in het land gevestigd hadden.
Abraham was zo’n vreemdeing in Kanaän. Ik ben een vreemdeling en bijwoner bij jullie, zegt hij tot de Hethieten (Genesis 24 : 4). En zo was ook Israël een vreemdeling in Egypte. Ze waren daar niet voor een kort bezoek, maar ze woonden er. Ze hadden zich daar gevestigd.
Zie ook ‘Tappen uit een groen vaatje…(II)’ en (-)
Bron citaat: ‘Vreemdelingen en bijwoners – Bijbelse aspecten van vreemdelingschap’ – door ds. M.R. van den Berg (1928-2001)
Bron afbeelding: Bible Hub