Over (te gebruiken) scheidslijnen in de kerk…

Werden wij in de tijd dat we nog Gods vijanden waren al met Hem verzoend door de dood van Zijn Zoon, des te zekerder is het dat wij, nu we met Hem zijn verzoend, worden gered door Diens leven. En meer nog, dat wij God prijzen danken wij aan onze Heer Jezus Christus, door Wie we nu al zijn verzoend.’ (uit Romeinen 5 de verzen 10-11)

Geciteerd 1: Herman Selderhuis, hoogleraar kerkgeschiedenis en kerkrecht, stelt in verband met de vrouw in het ambt voor alle gereformeerde kerken op te heffen en te herverdelen langs de scheidslijn wel of geen vrouw in het ambt. Hij zei dat in een podcast van het Nederlands Dagblad. Deze week liet onder anderen Leendert Verheij, voorzitter van een Commissie Kerkrecht en Beroepszaken, in het ND weten het helemaal geen goed idee te vinden.

Geciteerd 2: Als katholiek heeft mij deze discussie zeer verbaasd (…) Het gemak waarmee wordt gesproken over het opheffen en oprichten van kerken. Blijkbaar worden kerken gezien als menselijke clubs met menselijke stichters en besturen. Zij kunnen de kerk naar eigen believen stichten en opheffen, alsof het een geitenfokvereniging betreft. Als katholiek geloof ik in één heilige kerk waarin op Pinksteren de leerlingen van Jezus door de heilige Geest zijn samengebracht en die door de Heer zelf in leven wordt gehouden.

Geciteerd 3: Op grond van Gods Woord beleed Maarten Luther, dat de kerk te midden van de vele politieke, geografische rijken op aarde de gemeenschap der heiligen [congregatio sanctorum] vormt, een volk dat Christus’ eigendom, Zijn lichaam is. In het geloof behoort dit volk Hem toe, in een onvervreemdbare band van Woord en Geest, die voor menselijke beoordeling ontoegankelijk is. Deze christelijke gemeente – een woord dat Luthers voorkeur heeft – leeft voorlopig ten diepste in verborgenheid. Ten eerste omdat alleen God weet wie de Zijnen zijn. Over het innerlijk kan geen instituut noch geestelijk ingewijde oordelen. De kerk is sola fideperceptibilis [alleen met/voor ‘de ogen van het geloof’ zichtbaar]. (…) De kerk is geen elitaire stoottroep, evenmin een institutair bolwerk, maar een volk dat als creatura verbi leeft tussen het reeds van wat in Woord en geloof voorhanden is en het nog niet van wat voor de hoop ophanden is. Impliciet blijkt dat de verborgenheid van de kerk volgens Luther in geen geval een platonische spiritualisering of vervluchtiging ten gevolge heeft. Geen sterveling kan over haar innerlijk oordelen, zij leeft van het hoorbare Woord en het zichtbare sacrament. Kort kan Luther formuleren: Tota vita et substantia ecclesiae est in verba dei. Hier valt voor Luther zonder twijfel het hoofdaccent. Niet omdat de ordening van de kerk en het toezicht op de heiligheid van het leven hem onverschillig zouden zijn – zijn pleidooi voor visitatie leert anders – , maar omdat alleen het Woord der prediking constitutief is voor het ontstaan en (voort)bestaan van de kerk. De hoofdsom acht hij dan ook dat ‘das wort ym schwang gehe’. Daar wordt de gemeente geboren, getogen en (gehoed en) behoed.
Stellig heeft Luther beseft dat niet iedere hoorder van het Evangelie automatisch (1) een gelovige is. Hij onderscheidt dan ook twee dimensies: de kerk als geestelijke grootheid – ‘die rechte Kirche’ – en de kerk als uiterlijk christenvolk – ‘die ausserliche Christenheit’-. Maar die twee van elkaar scheiden, wilde hij niet. Zij zijn als lichaam en ziel, of-met een ander beeld – als twee concentrische cirkels met elkaar verbonden. Daarom kwam het niet in hem op om eigenmachtig en voorbarig waar en vals van elkaar te scheiden, zoals Müntzer deed. Naar de regel der liefde is ieder gedoopt christen voor een lidmaat van de kerk te houden (2). Naast het Woord geldt voor Luther ook de doop als nota ecclesiae. In de miskenning van de waterdoop (ten gunste van de Geestesdoop) kan Luther niet anders zien dan een verachting van het Woord der belofte, waarmee God de doop – die ‘heilige Arche der Christenheit’ – zo hecht verbonden heeft.

(1) ‘Stellig’? Nee, zeker weten heeft Luther (op grond van Gods Woord) beseft (erkent en beleden) dat niet iedere (gedoopte) hoorder van het Evangelie een ‘voor het Evangelie gewonnen’ gelovige is. Zie hoe Paulus de leden van de gemeente te Korinthe oproept en vermaand om de goedheid (genade en barmhartigheid) die hen door God bewezen was niet tevergeefs te laten zijn (zie 2 Korintiërs 6 en meer in deze brief).En we kunnen hierbij ook nog verwijzen naar de zeer ernstige woorden waarmee de lezers van de Hebreeënbrief gewaarschuwd werden en worden (zie o.a. Hebreeën 6 : 3-12 en 10 : 26-39) en naar de woorden aan de zeven gemeenten van onze Heer (Openbaring 2-3).
(2) ‘Naar het (ons) oordeel der liefde’? Nee, vanwege de waarheid van het Woord van God, dat bij iedere doop en tot iedere dopeling gesproken wordt. Die waarheid zullen wij altijd stellen boven ons eigen oordeel. Zelfs wanneer alles in iemands leven (dus ook dat van onszelf) erop lijkt te wijzen dat eerder het tegendeel waar is, zullen wij die ander (of onszelf) met ‘de oren en ogen van het geloof’ hebben te zien en aanvaarden als een kind van God en hem of haar (of onszelf) dan ook altijd weer (laten) aanspreken en waarschuwen als daadwerkelijke (aangenomen) kinderen van God, net zoals onze Heer en de apostelen dat deden en nog altijd doen.

Opgemerkt: We kunnen/moeten (dus) wel zeggen/stellen dat ‘de protestanten’ indertijd geen recht en reden hadden om de Rooms katholieke kerk ‘af te schilderen/schrijven’ als een valse kerk en zich daarom daarvan af te scheiden. Ze hadden wel haar ‘verkeerde/valse leer’ en onBijbelse machtsconcentraties en bijgelovige gewoonten/gebruiken op grond van Gods Woord te bestrijden – met alle (mogelijke) gevolgen van dien – maar meer werd en wordt er niet van hen en ons gevraagd.
NB. Niet Maarten Luther deed de paus (en al zijn medewerkers en leden van deze kerk) in de ban, maar de paus Maarten Luther (en zijn ‘volgelingen’).

Geciteerd slot: Wanneer wij van de ambten in de Kerk spreken, geloven en belijden wij dat God deze en dus de dragers van de ambten als werktuigen van de Geest gebruikt om zijn Kerk bijeen te brengen en te bewaren. Zo komt juist de belijdenis een Kerk te geloven onder een geweldige spanning te staan. Want wij zien de Kerk en het kerkelijk bedrijf wel, maar wat is dat alles menselijk, gebrekkig, zwak en zondig! En dan toch: Kerk, werk van God, huis van God, lichaam van Christus, woning van de Geest? Ja, omdat naar het schone woord van J. Koopmans, de kerk de plaats is waar Christus met zondaren wil samenwonen. Als wij belijden: Ik geloof een Kerk, dan zeggen wij ten diepste: ik geloof dat Christus met zondaren wil samenwonen. En waar Hij dat doet, dáár is de Kerk.

Bron citaat 1-2: ND Opinie – ‘Herverkavelen kerken om verschil van mening over rol vrouwen? Verbazingwekkend voor een katholiek’ – door Marcel Broesterhuizen.

Bron citaat 3: Digibron, Theologia Reformata (01-01-1997) – ‘Luther en Müntzer: van verwantschap tot vervreemding – door A. de Reuver.

Bron citaat slot: Digibron – De Waarheidsvriend (09-06-1994) – ‘Ik geloof een heilige, algemene, christelijke kerk, de gemeenschap der heiligen (1)’ – door L.J. Geluk.

Zo zijn jullie ook, broeders en zusters, dood voor de wet dankzij de dood van Christus en behoren jullie nu een Ander toe: Hem die uit de dood is opgewekt. Ons leven moet vrucht dragen voor God.’ (Uit Romeinen 7 vers 4)

Bron afbeelding: Knowing Jesus

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie