‘Hebben wij niet allen één Vader? Heeft niet één God ons geschapen?‘
(Uit Maleachi 2 vers 10a)
Geciteerd 1: Dat wij allen één Vader hebben, laat de Bode ons nu nog iets concreter zien, als het ware meer tastbaar. Hij weet zich in dat opzicht één met alle andere profeten van het Oude Testament. Zo verwoestend de splijtzwam van de zonde zijn werk doet onder ons mensen, en ons van elkaar losscheurt, even duidelijk laat de Heilige Schrift ons één God en Vader zien, Die dicht bij elkaar houdt en verbindt. Wij staan hier voor het allergrootste wonder: tegenover ons verscheuren stelt God weer Zijn aanknopen.
De Bode spreekt hier aan het begin van het gesprek van ‘Het verbond dat met onze vaderen (voorgeslachten) is gemaakt’ (2 vers 10). God is niet alleen bij Maleachi, maar in het hele Oude en Nieuwe Testament de God van het Verbond, de Verbondsgod. Door het hele Oude Testament heen bemerken wij een mysterieus, moeizaam binden en aanknopen: het Verbond met Adam en Eva, het Verbond met Kaïn, het Verbond met Noach, het Verbond met Abraham, het Verbond met Mozes, het Verbond met David, al deze afzonderlijke Verbonden zijn in werkelijkheid geen afzonderlijke Verbonden, maar ’t is één enkel Verbond, dat heen wijst naar die Ene, Die geopenbaard is als onze Heer en Hoofd van het Nieuwe Verbond.
Wanneer ons mensen een schoenveter breekt, dan knopen wij hem weer aan, En als hij twee-, drie-, misschien viermaal breekt, dan knopen wij hem nóg weer aan; maar tenslotte wordt hij toch tekort en zijn wij gedwongen hem weg te werpen. Maar Gods band is niet slechts eenmaal en niet slechts viermaal gebroken, ontelbare malen hebben wij mensen hem gebroken, en ontelbare malen heeft God hem weer aangeknoopt. En deze band is tot op de huidige dag niet tekort geworden en God heeft hem niet weggeworpen. En uiteindelijk heeft Hij hem voor de laatste maal weer aangeknoopt, eens en voorgoed, en onherroepelijk is nu die band, het Verbond verzegeld in Jezus Christus. Daarom hebben wij allen één Vader door de Zoon. Breke wat breken wil, Gods Verbond breekt niet!
Ja, er is God zoveel aan gelegen dat wij Hem als God van het Verbond kennen, dat Hij door het hele Oude Testament heen Zijn Verbond met ons, arme mensen, een trouwverbond, je zelfs een huwelijksverbond noemt. Hij noemt Zichzelf de ‘Man’ van Israël, en Israël is de met Hem getrouwde en nu (in Maleachi’s tijd opnieuw) de Hem ontrouwe ‘vrouw’. Zij is zo ontrouw, dat Hij haar van tijd tot tijd moet tuchtigen. Maar wanneer Hij haar ook ‘een korte tijd verstoten heeft, heeft Hij haar toch aangenomen in eeuwige barmhartigheid.’ Deze voorstelling van God als ‘Man’ en Zijn gemeente als Zijn ‘vrouw’ gaat in het Nieuwe Testament zelfs zover, dat Christus Zichzelf de Bruidegom noemt en Zijn gemeente Zijn bruid. Die Bruidegom is trouw. Hij is letterlijk ‘trouw tot in de dood.’
Aan het kruis is het trouwverbond van God met ons, arme mensen, op de proef gesteld, om te zien of het daar ook breken zou. En daar heeft het stand gehouden. Daarop werd gedoeld, toen wij zeiden dat we de Vader door de Zoon kennen. In Jezus Christus hebben wij allen één Vader. En al wordt ook de hele wereld door onze ‘boze en overspelige natuur’ tot atomen verbrijzeld, het blijft een feit, dat Christus aan het kruis het Verbond heeft verzegeld.
Geciteerd 2: De bondeling (hij/zij!) krijgt Gods gunst om niet (Galaten 3 : 25-29). Die verwerft ook het eeuwige leven om niet. Die leert, zo lang hij/zij leeft, uit louter genade te leven. Het is zijn/haar zonde en schade, dat zij dit nooit goed genoeg leren. Ze worden geboren in het Verbond, en lang voordat de bondeling „tot zijn verstand gekomen is” past de God van het Verbond Zijn Woord op hem of haar toe, doordat Hij Zijn gemeente opdraagt en machtigt (ook) ‘dit kind’ te dopen. En zolang als de bondeling leeft is dit Woord van God, dat tot hem/haar persoonlijk gericht is, zijn/haar steun. Hoeveel men ook leert en doet, hoezeer een bondeling zich oefent in goede werken, hoezeer men groeit in geloofskennis en toeneemt in consequentie van geloven, hoeveel malen zo iemand zich afkeert van het betrouwen op zich zelf of op enig schepsel om zich toe te vertrouwen aan God, al die daden en al die rijkdom zijn ongeschikt om erop te leunen, alleen het vaste Woord van God, dat in de Doop (al) tot een bondeling gesproken wordt, is de steun van zijn/haar leven. Een bondeling leeft, en verwerft het eeuwige leven (Johannes 8 : 51), en daarin worden ze gedurig gedragen door het Goddelijk Woord van belofte.
Zie ook deze eerdere blog: ‘Over Verbond en sociaal contract…‘
Bron citaat 1: ‘De zeven gesprekken van Maleachi’ – door Walter Lüthi (1) – T. Wever, Franeker
(1) Walter Lüthi (1901-1982) was een Zwitsers zielzorger en predikant.
Bron citaat 2: ‘Eerst de Jood, maar ook de Griek’ – van prof. dr. K.J. Popma.
‘O, alle dorstigen, komt tot de wateren, en jullie die geen geld hebben, komt, koopt en eet; ja komt, koopt zonder geld en zonder prijs wijn en melk. Waarom wegen jullie geld af voor wat geen brood is en jullie vermogen voor wat niet verzadigen kan? Hoort aandachtig naar Mij, opdat jullie het goede eet en jullie ziel zich in overvloed verlustige. Neigt jullie oor en komt tot Mij; hoort, opdat jullie ziel leve; Ik zal met jullie een eeuwig Verbond sluiten: de betrouwbare genadebewijzen van David.‘ (Uit Jesaja 55 de verzen 1-3)
‘Op de laatste dag, het hoogtepunt van het feest, stond Jezus in de tempel, en Hij riep: “Laat wie dorst heeft bij Mij komen en drinken! Rivieren van levend water zullen stromen uit het hart van wie in Mij gelooft,” zo zegt de Schrift.’ (Uit Johannes 7 de verzen 37-38)
Bron afbeelding: Heartlight-org