Over de dienende liefde van God…

Zó heeft God de wereld liefgehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft…’ (Uit Johannes 3 vers 16)

Zal Hij, Die Zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar Hem omwille van ons allen heeft prijsgegeven, ons met Hem niet alle dingen schenken?!‘ (Uit Romeinen 8 vers 32)

Geciteerd: Wat is de oorzaak van Gods geven, en wat beweegt Hem daartoe? Het is niets anders dan onuitsprekelijke grote liefde. Want Hij geeft niet uit schuld of plicht, of dat iemand Hem daarom zou gebeden of gesmeekt hebben, maar door Goddelijke goedheid en liefde bewogen. Het is Zijn blijdschap en vreugde om uit vrije genade te geven, zonder dat iemand Hem daarom gevraagd heeft. Hij geeft uit pure liefde. En zoals er geen groter Gever is dan God, zo is er ook geen grotere deugd – niet in God en ook niet in de mensen – dan de liefde (1 Johannes 4 vers 8 ). (1,2,3)
Liefde is meer dan geduld, nederigheid en alle andere deugden tezamen. Want alle deugden zijn vervat in de liefde. Immer als ik iemand liefheb, met die zal ik zeker niet (liefdeloos) toornen of hem/haar kwaad doen. Ook zal ik tegen hem of haar niet opscheppen of aanmatigend zijn, maar ik zal bereid zijn die ander te dienen, raad te geven en te helpen in alles, wanneer ik zie dat die ander mij nodig heeft. Kort gezegd: die ander heeft mij helemaal met lichaam, bezit en met alles wat ik kan. Nu, dat gaat over de liefde van mens tot mens!
Daarom moet hier ons hart vervuld worden tegen alle droefenis, omdat aan ons zo’n rijkdom van grondeloze liefde van God wordt voorgesteld. Hij, Die zó geeft dat het voortvloeit uit Zijn Vaderlijke hart, en ontspringt uit de hoogste deugd van de Goddelijke liefde. Hij, Die de Bron is van alle goed, die ook dé Gave [de Zoon] dierbaar en kostbaar maakt.
[Maarten Luther: Cruciger Sommerpostille 1530/35 (Druck 1544), WA 21, 479 ff]

Leestip: Johannes 13 : 1-20.

(1) Daarom is het zo’n verdrietige zaak dat wij de samenkomsten van de gemeente ‘erediensten’ (zijn gaan) noemen. Wanneer we beseffen dat (ook) daar alles van Gods kant naar ons toekomt – zelfs de lofzangen die we daar zingen heeft Hij ons in de mond gelegd – tenminste wanneer we daar m.n. de ‘lofzangen Israëls’ zingen zie Psalm 22 vers 4 – en wat we Hem daar bidden is geen nieuws voor Hem en ook wat en hoe wij Hem bidden zullen heeft Hij ons onderwezen en onderwijst Hij ons nog altijd – dan zullen we toch beseffen dat wij Hem niets hoeven toebrengen en/of ‘wijsmaken’.
(2) Wanneer we menen dat wij mensen Hem (juist) dáár (in onze samenkomsten) de ‘ere’ zullen en moeten toebrengen, dan lijkt het ook gepast dat we daar de hoogst opgeleide voorgangers en de beste sprekers en bidders en de beste muzikanten en (koor)zangers zullen laten optreden, want die dragen dan natuurlijk [lees: ons inziens!] het beste bij aan het eren van God in onze ‘erediensten’.
(3) Wanneer we echter beseffen dat het in de gemeentelijke samenkomsten (juist, heel bepaald) gaat om de dienende liefde van Hem, zoals Hij daar in ons midden aanwezig wil zijn met Zijn Geest en door het Woord, dan gaan we niet meer zoveel belang hechten aan onze inbreng in die zondagse samenkomsten van de gemeente, maar gebruiken we die (vooral) liever om dan (stilletjes) te zitten aan de voeten van onze Meester, zoals Maria dat deed. En dan worden we (steeds verder) onderwezen in wat Paulus in Romeinen 12 onze ‘ware eredienst’ noemt en passen we ons niet aan aan deze wereld*, maar veranderen we door onze gezindheid te (laten) vernieuwen, om zó (weer) ons te (laten) ontdekken wat God van ons wil en wat goed en volmaakt en Hem welgevallig is.
* Dan kijken we bij hen niet de kunst af van hoe zij hun afgoden vereren – bijv. zoals met hun extatische lofzangen in grote stadions.

Bron citaat: ‘Vertroost elkaar met deze woorden…’ – Meditatie 12 september – Den Hertog uitgeverij (2022)

U hebt mijn redding bevolen, mijn Rots en mijn Burcht, dat bent U
(Uit Psalm 71 uit vers 3)

Bron afbeelding: Pinterest

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie