‘Ach HEER, het is toch het volk dat U toebehoort en dat U door Uw grote macht met opgeheven arm hebt bevrijd.‘ (Uit Deuteronomium 9 vers 29)
* Versta onder ‘de Bijbel’: Het Woord van God dat levend krachtig is door de Geest van Christus.
Opgemerkt 1: Bovenstaande vraag kwam in mij op tijdens de Woordverkondiging zondagmiddag (23 juli) waarin gezegd werd dat wij kinderen van onze tijd zijn en dat wij de Bijbel weer anders en met andere vragen lezen dan de generatie(s) voor ons. De voorgaande predikant illustreerde dat uit een boekje van ds. Henk de Jong (1932-2023) waarin bij de bespreking van Deuteronomium 7 t/m 9 (blijkbaar) geen enkel woord gewijd wordt aan de ‘door God bevolen genocide’.
De predikant citeerde in zijn preek ook professor Dawkins, die een nogal blasfemische opsomming geeft van de kwalijke karakter eigenschappen die God, volgens zijn manier van lezen van het OT, bezit. De predikant waagde het om ons deze blasfemische opsomming ook in z’n geheel vanaf de kansel te laten horen en daarmee toonde hij zich een kind van z’n/deze tijd…
Opgemerkt 2: Graag wil ik daarbij eerst maar eens opmerken dat het zeer goed mogelijk is dat ds. De Jong hiermee dan mogelijk toch niet zozeer een kind van zijn tijd bleek/blijkt en naar ik meen ook niet een kind van de (toenmalige) theologie, maar (hopelijk!) vooral toch een ‘kind van de Bijbel’. Want wanneer we de Bijbel – van jongs af aan – met grote eerbied hebben leren aanvaarden (mogen aanhoren en lezen) als het ons van God gegeven Woord, dan hebben we al lang voor het boek Deuteronomium begint (waarin dan van ‘genocide’ sprake zou zijn) gehoord – en met kinderlijk geloof aanvaardt – hoe het met de mensheid gesteld is en hoe God ondanks de mens/mensheid met en door ‘Zijn mensen’ (het volk van God) heen Zijn verlossingsplan gaat uitwerken.
We hebben gehoord hoe de mens na de val in een permanente strijd gezet wordt tegen de boze en het kwaad in de wereld en ook al vernomen waarom en hoe God een zeer hoogmoedig en gewelddadig geworden mensheid wel ‘moet’ laten ondergaan in de zondvloed (ze hadden zich niet bekeerd op Noach’s profetische prediking), waarbij alleen Noach met zijn gezin en dieren in de ark gered worden. We hebben ook al vernomen van de torenbouw te Babel en de spraakverwarring die God sticht en daarna van de roeping en het geloof van Abraham en de belofte voor zijn nageslacht, die uiteindelijk alle volken ten goede zal komen.
Ook hoorden we reeds van de slavernij in Egypte met alle bijbehorend kwaad waaronder het toenmalige Godsvolk te lijden had. Wanneer God Zijn reddingsplan gaat doorzetten, waarbij er door Zijn volk ook gestreden moet worden tegen andere volken en waarbij dan ook (nog meer) volken verdreven en omgebracht moeten worden (de Egyptische Farao en zijn legermacht waren toch al door God Zelf verdronken in de Rode Zee), dan is het niet nodig om dan óók in de verdere geschiedenis God niet God te laten zijn, o.a. door eenvoudig te aanvaarden wat Hij Zijn volk beveelt om met die andere volken te doen.
We hebben én God én ons mensen dan al zó leren kennen dat Deuteronomium 7 ons geen reden meer geeft om nog een heel verhaal op te gaan zetten over wat God o.i. wel en niet zou behoren te zeggen en (laten) doen m.b.t. het verdrijven en ombrengen van de zeven volken die leefden in het toenmalige Kanaän. We kunnen dan eenvoudig luisteren naar wat Gods Woord ons laat horen (onderwijst) over de redenen die God daartoe geeft in Deuteronomium 8 en 9 en daarover spreken met elkaar, wat de predikant in de betreffende dienst in het vervolg van zijn preek dan (gelukkig) ook ging doen.
Opgemerkt 3: Wanneer we de Bijbel (liefst) als een theologieboek lezen, waarbij we dan bij voorkeur allerlei verheven gedachten over God willen horen en verzamelen en formuleren, dan zal het juist wél nodig zijn om eerst (of nog weer) met een eigen verklaring te komen over hoe we dit Bijbelgedeelte (Deuteronomium 7) moeten inpassen in de door ons gedachte/bedachte theologie over een God, Die (natuurlijk) niets te maken kan en wil hebben met het kwaad in deze wereld en Die volgens ‘onze theologie’ alleen maar het goede wil en kan voortbrengen en doen. Maar dan gaan/zijn we toch echt bezig God een dienaar te maken van ‘zijne koninklijke hoogheid de (denkende/eigenwijze) mens’. Dat doet de wereld buiten de kerk al uit zichzelf en als vanzelf en die wil dan uiteindelijk God ook het liefst maar helemaal afschrijven als ‘onbruikbare dienaar van de mens’, terwijl de theologen graag hun best doen wat anders te bewijzen en dan maken ze verheffen ze de gelovige mens tot beste dienaar van (beste ‘eerbewijzer’ aan) God. Maar zo ziet de Bijbel de mens niet (1). Wie echter de stem van onze levende God heeft leren vernemen (verstaan) uit Gods Woord en daarmee ook Zijn liefde en genade voor ons mensen heeft leren zien en ondergaan, die stelt zich altijd weer op als eerbiedig luisteraar en zegt met de jonge Samuel: ‘Spreek Here, Uw dienaar hoort.‘ En dan valt er dagelijks en wekelijks altijd weer veel te leren – a.h.v. ‘elke bladzijde’ van Gods Woord (2) – over de grote liefde en genade en barmhartigheid van onze God, zoals die ons ‘in het laatst der dagen’ (3) ten volle geopenbaard zijn in en door ‘de Zoon’ (3) en hoe wij als gelovigen dat heerlijk en heilig Evangelie in praktijk zullen brengen tot heil voor onszelf én tot heil van onze naasten.
(1) Zie o.a. Psalm 50.
(2) Zie 2 Petrus 1 : 19-21 en 2 Timoteüs 3 : 16-17.
(3) Zie Hebreeën 1 : 1-2
Tot slot:
> Wij zullen net als de gelovigen uit het OT de Bijbel (Gods woorden) aanhoren met geloof, dat wil zeggen met een vast vertrouwen in het Woord van onze levende God. Het belangrijkste voor ons gelovigen van het NT (wij christenen) daarbij is dat wij de Bijbel niet anders meer zullen lezen en verstaan/verklaren dan vanuit de centrale Boodschap van het Evangelie: Jezus Christus en Die gekruisigd én weer opgestaan; Wiens dag wij met groot verlangen verwachten (zie Filippenzen 3 de verzen 20-21).
> De Bijbel (Gods Woord) moet zoveel in onze huizen en ‘Godshuizen’ (en liefst ook de scholen) ‘gehoord’ worden en het leven zo doortrekken dat wij en onze kinderen meer ‘kind zijn van de Bijbel’, dan ‘kind van onze tijd’ of ‘kind van de theologie’. Dat is zeker waar geweest vroeger bij ons thuis in mijn jeugd en het is toch zeker ook nog weer waar geweest in het (t)huis waarin onze kinderen opgroeiden. Maar duidelijk is dat er ook huizen en ‘Godshuizen’ (en scholen) zijn waar men meer ‘kind van de theologie’ is, dan dat men daar leeft als ‘vrije kinderen van het Woord’. En waar de televisie en de moderne media het vooral voor het zeggen hebben, daar kan het niet anders of ‘het kerkvolk’ gedraagt zich daar vooral als ‘kinderen van hun/deze tijd’ en dat blijft beslist niet zonder gevolgen! Dat zien we om ons heen.
> Waar Paulus de leden van de gemeente oproept om te profeteren en wel om daarmee de gemeente(n) op te bouwen, daar zullen we beslist moeten denken aan het lezen en be(s)preken van een gedeelte uit het Oude Testament (4), waarbij dat Bijbelgedeelte zo mogelijk dan ook betrokken zou worden op Christus en ook om het toe te passen op het samenleven van Christus’ gemeente in de wereld van die dagen. Dat was hard nodig omdat veel leden van de gemeente niet zelf het Oude Testament en of al delen van de evangeliën en brieven (delen van het Nieuwe Testament dus) in huis hadden. In feite was deze aanpak dus een voortzetting van de ‘Joodse aanpak’ in de synagogen. (zie hierbij o.a. Handelingen 18 : 1-11 en 17 : 1-15)
(4) Zie 1 Korintiërs 14 : 1, 24-25 en 36-40 en 1 Timoteüs 4 : 13-16, 2 Timoteüs 3 : 14-17 en Titus 3 : 8.
Zie ook ‘De enige Weg tot de Vader (I)‘
‘Maar onze wandel is in de hemelen, waaruit wij ook de Zaligmaker verwachten‘
(Uit Filippensen 3 de verzen 20 en 21)
Bron afbeelding: Torah Family