‘Laten we daarom het goede doen, zonder op te geven, want als we niet verzwakken zullen we oogsten wanneer de tijd daarvoor gekomen is. Laten we dus in de tijd die ons nog rest, voor iedereen het goede doen, vooral voor onze geloofsgenoten.‘ (Paulus in Galaten 6 de verzen 9-10)
Geciteerd: Wat zit er in uw levenskoffer? Ik bedoel: wat neemt u iedere dag op uw levensweg mee? Welke bagage hebt u in de loop van de jaren verzameld? Welke dingen hebben u gevormd tot wie u nu bent? Veel mensen vinden het niet nodig, of misschien te confronterend, om in die levenskoffer te kijken. Misschien zegt u ook wel: „moet dat nu, dat wroeten in het verleden? Wat geweest is, is voorbij.” Nee, stop, sta even stil. Om het heden te begrijpen, moeten we het verleden kennen. Dat geldt zeker hier.
Opgemerkt 1: De Heidelbergse Catechismus heeft het niet voor niets allereerst over onze enige troost. Ieder die die troost aanvaardt (gelooft!) en wil vasthouden die zal o.a. heel wat ‘welvaartskoffers’ (waarmee we druk zijn om die te vullen met ‘leuke herinneringen’) moeten wegdoen (of anders strak achterlaten) en de koffer die ons het zwaarst is, die mogen we leren dragen samen met onze Heer, Zijn draagvermogen is zo groot, dat die zware koffer toch een lichte last voor ons blijkt te zijn, maar dan moeten we Hem die koffer wel toevertrouwen en Hem die niet alsnog weer uit handen nemen, want dan halen we de eindstreep niet ongeschonden – zie 2 Timoteüs 4 vers 7.
NB. Wanneer wij – net als Paulus – zelf zwak durven zijn vanwege het overtuigd zijn van het genoeg van Gods genade, dan kijken we niet achterom (‘in de koffer’), maar vergeten we wat achter ons ligt en strekken ons uit naar wat ons beloofd is.
Opgemerkt 2: Wanneer we het gewicht van die voor ons te zware koffer door Hem laten dragen, dan is het ook niet nodig (en het wordt ook niet door Hém van ons gevraagd!) om anderen steeds weer gelegenheid te geven om in die koffer te kijken, zodat ze kunnen zien en bepalen hoeveel gewicht jij uit handen hebt gegeven. Augustinus deed dat wel (en graag blijkbaar) en heeft daar zelfs heel wat eer mee behaald. (1) Paulus deed dat niet, alleen een enkel keertje wanneer hem dat echt nodig leek zei hij er wat over en dan nog met weinig woorden.
Opgemerkt 3: Het kan wel nodig lijken om die koffer toch te openen voor anderen en wel omdat die kunnen roepen, dat jij die volle koffer van jou niet zwaar genoeg neemt, omdat ze jou er niet (meer) mee zien zeulen of heulen. Maar die verleiding kun je maar beter weerstaan, want het kan gebeuren, wanneer je die koffer zelfs maar voor een beetje voor hen opent, dat ze dan tegen je gaan gebruiken wat ze nog niet voor de helft gezien hebben en geven daar zo’n gewicht aan, dat ze zelfs beweren durven dat de Heer zo’n zwaar beladen koffer heus niet zomaar dragen kan of wil. Ok, dat zo’n vrome Augustinus van een heel zware koffer bevrijdt werd, dat zal waar wezen, maar die was (naar eigen zeggen) dan ook echt ‘bekeerd’ geworden. Maar jij bent Augustinus nog niet! Wat denk je wel! Of heb jij ons soms ook zo’n bijzonder bekeringsverhaal te vertellen als hij?
(1) ‘Wie zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar wie ze belijdt en nalaat, die vindt ontferming.’ (Uit Spreuken 28 vers 13). Het was genoeg geweest wanneer Augustinus zijn schuld beleden had bij één of meer broeders van de gemeente waar hij lid van was of werd. Daar had hij het bij kunnen en moeten houden. Alleen wanneer deze broeders (met aanzien in de gemeente) misbruik zouden hebben gemaakt van wat ze van hem gehoord hadden en er hun eigen (wilde) verhalen van hadden gemaakt en waren gaan roepen ‘eens een dief, altijd een dief’, om daarmee Augustinus in diskrediet te brengen in de gemeente(n), dan was het misschien nodig geweest om anderen duidelijk te maken wat er nu werkelijk in zijn leven was voorgevallen en hoe hij zich daaarvan had bekeerd. Maar of hem dat in dat geval nog gelukt was? Denk zelf van niet.
Bron citaat: RD Column: Hennie Zwanenburg: Welke bagage hebt u in de loop van de jaren verzameld?
‘Broeders, ik voor mij acht niet, dat ik het reeds gegrepen heb, maar één ding (doe ik): vergetende hetgeen achter mij ligt en mij uitstrekkende naar hetgeen vóór mij ligt, jaag ik naar het doel, om de prijs der roeping Gods, die van boven is, in Christus Jezus.‘ (Paulus in Filippenzen 3 de verzen 13-14)
Bron afbeelding: bol-com