Het “zekere weten” van het geloof…

Opdat wij de belofte van de Geest zouden ontvangen door het geloof.
(Galaten 3 :14b)

Ja, en nu raakt de Geest goed op dreef. Want gaat het over Christus als dé gekruisigde en gevloekte, dan kan Hij het evangelie laten horen. Aan jood én heiden. Vanaf Pinksteren is het evangelie er voor heel de wereld. Daarom staat aan het begin van vers 14: “opdat de zegen van Abraham tot de heidenen zou komen.” Zendingsperspectief! Zending: vrucht van Christus’ verlossingswerk én schat van de Geest.

Dat alles krijgt zijn beslag door de prediking. Ook een schat van de Geest, al ligt ze vaak onder het spervuur van kritiek. En toch, door de prediking gebeurt het. Gebeurt het dat de Geest zijn schatten uitdeelt, dat het geloof komt, dat Christus komt, dat de Geest zelf komt. Zo raken we verbonden aan Christus. Op Hem wierp de Vader onze zonde en Hij zei toen als-het-ware: “Je moet Petrus zijn, de leugenaar; en Paulus, de vervolger; en David, de echtbreker; en Adam, die van de verboden vrucht at.” De Heilige Geest spoort ons aan onze naam en ons vergrijp in te vullen. Zodoende zeg ik: daar hang ik, de egoïst, de twijfelaar, de materialist, de schijnheilige, de … Nee, toch niet, Christus hangt er. Wat ik ben, is Hij (voor mij – zie (1)) geworden.

Zo richt de hemelse schatbewaarder ons op Christus. En ontvangen we een volgend geschenk: het geloof. Daar schrijft Paulus ook over: “Opdat wij de belofte van de Geest ontvangen zouden door het geloof.” Wanneer geloven we? Wanneer is er bij ons het zeker weten en het vaste vertrouwen? Wanneer de Geest – opnieuw: door de prediking – zó op ons inwerkt dat we zien dat Jezus het is. Wat is? Onze Zaligmaker, Die onze vloek op zich geladen heeft, opdat Hij ons met zijn zegen vervullen zou. “Here Jezus, Gij voor mij,” zeggen we dan. Het kleinste kind kan dat zeggen. De grootste twijfelaar vindt er houvast in. De meest verstokte zondaar gaat overstag. Dat is het “toevluchtnemend” geloof.

Dat is ook het geloof dat zeker is. Wij zijn op dit punt vaak warrig. We denken: de zekerheid komt achteraf, na kortere of langere tijd. Waar de Geest ons de toevlucht doet nemen tot Christus, daar reikt Hij ons van meet af ook de schat aan van de zekerheid. O ja, te midden van allerlei aanvechting. Want bij het geloof hoort eerder storm dan windstilte. Toch, zéker, omdat het vertrouwen gegrond is op Gods genadige belofte in Christus, die door de Geest aan ons verstand wordt geopenbaard en in ons hart wordt verzegeld.

Daar voegt de Geest nog een schat bij: vrijmoedigheid. Je belijdt: “Here, U bent van mij en ik van U.” Die vrijmoedigheid uit zich ook tegenover God de Vader. Toe maar, spoort de Geest ons aan, noem Hem uw Vader, de kroon van zijn heerlijke namen. Ook de Vadernaam maakt deel uit van de schat die de Geest aan ons vermaakt. Waarom – vraagt onze Heidelberger – heeft Christus ons geboden God zo aan te spreken? Opdat er van stonde aan (altijd!) in ons gebed kinderlijk vertrouwen is.

En wat te denken van de schatten van doop en avondmaal? Dat je gedoopt bent! Want daardoor verzekert ons de Heilige Geest dat Hij in ons wonen en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil. En dat je Avondmaal vieren mag! Immers, door brood en wijn oefent Christus gemeenschap met ons.
Hoe ongelukkig wie het waagt tegen de Heilige Geest te zeggen: “Nee, dank U.” Maar we zijn de Koning te rijk, wanneer wij ons door de hemelse thesaurier laten bedienen en ons dag aan dag laten overladen met zijn gunstbewijzen. “Dank U wel, Heilige Geest”

Zo worden we betrokken in het machtige en genadige samenspel van de Drie-enige God: van de Vader, Die verkiest; van de Zoon, Die verzoent; van de Geest, Die verzekert. Ze ijveren om ’t hardst voor de redding (en heiligmaking! zie (2) – AJ) van zondaren. Een adembenemende wisselwerking. Want Christus vult voor ons de schatkamer en de Heilige Geest haalt hem voor ons leeg. Wat een uniek thesaurier!

O Geest, ten Trooster ons gegeven,
als ik wankel, wees mijn staf,
als ik sterf, wees Gij mijn leven,
als ik neerlig, wees mijn graf.
Gast, Die deelt wat Gij bezit,
naar Gij wilt – ik vraag U dit:
dat Gij mij Gods heil doet smaken
en mij rijk in God wilt maken.”

Bron: Ecclesia nr.11 mei 2016 – Artikel “Thesaurier (2, slot)” van H.J. Lam, Ridderkerk

(1) 21 Want Hem Die geen zonde gekend heeft, heeft Hij voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden gerechtigheid van God in Hem. (Uit 2 Korintiers 5)
(2) 5 Ik ben de Wijnstok, u de ranken; wie in Mij blijft, en Ik in hem, die draagt veel vrucht, want zonder Mij kunt u niets doen. (Uit Johannes 15)

Zie ook (1e artikel): De Heilige Geest – de thesaurier Gods 

Dit bericht werd geplaatst in Bijbel, Catechismus, Gemeente. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie