76 En jij, kind, jij zult genoemd worden: profeet van de Allerhoogste,
want voor de Heer zul je uit gaan om de weg voor hem gereed te maken,
77 en om zijn volk bekend te maken met hun redding
door de vergeving van hun zonden.
78 Dankzij de liefdevolle barmhartigheid van onze God
zal het stralende licht uit de hemel over ons opgaan
79 en verschijnen aan allen die leven in duisternis
en verkeren in de schaduw van de dood,
zodat we onze voeten kunnen zetten op de weg van de vrede.’
Uit de lofzang van Zacharias (Lukas 1)
Het citaat voor Pasen is genomen uit een preek over Lucas 1:57-80, waarin Luther sprak over de geboorte van Johannes de doper en de Lofzang van Zacharias, gehouden op 14 juni 1532. Het behandelde schriftgedeelte is Lukas 1 vers 79:
‘Opdat Hij zal verschijnen aan hen die in de duisternis en de schaduw van de dood zitten, en [Hij] onze voeten zal richten op de weg van de vrede’ (vgl. Lukas 1:79, weergave DB 1545).
“Hiermee besluit Zacharias zijn dankzegging en vreugdegezang. Hij spreekt daarin niet alleen over zijn eigen volk, de Joden, maar ook over de heidenen, en zegt dat de hele wereld in dood en duisternis zit. Want zelfs als we lang leven, dan moet toch ons laatste uurtje eenmaal komen – tenslotte zal men ook onze ogen sluiten. Allen liggen onder de dood en allen moeten sterven – daarvan is geen mens gevrijwaard of uitgezonderd!
Voor hen die zo onder de aarde moeten verzinken en in duisternis zitten – zegt Zacharias – heeft God te midden van de dood een Licht ontstoken, Dat de doden onder de aarde zal verlichten, als zij in dit Lam van God hebben geloofd en in Zijn Naam zijn gedoopt. De gelovigen moeten licht hebben, en wel het Licht des levens, Dat hen binnen in de dood beschijnt en hen zo bewaart dat de duivel hen geen kwaad kan doen.
Dat is nu de vreugde, niet de dwaze vreugde en blijdschap van de wereld – het is om iets groters en hogers te doen! Namelijk hoe wij levend blijven wanneer ons lichaam onder de aarde dood en verteerd is; hoe wij vroom worden als we onder de macht van de zonde zijn; hoe we uit de hel naar de hemel komen, uit de verdoemenis naar de zaligheid.
Want we moeten ons toch eenmaal aan de dood onderwerpen en de duivel zien en horen. Dat gebeurt meestal in het laatste uurtje, als men met de dood moet strijden, dan wordt het ook voor iedere christen waarheid dat hij zonde en dood echt moet voelen.
Hier is geen andere hulp of raad: men moet dan de vinger van Johannes volgen en op het Lam zien Dat de zonde der wereld draagt (vgl. Johannes 1:29). Het Lam Dat ons troost en zegt: ‘Ik ben de Opstanding en het Leven: wie in Mij gelooft, die zal leven, al ware hij ook gestorven’ (vgl. Johannes 11:25 vv).”
Maarten Luther: Predigten des Jahres 1532, Ausgabe Hauspostille 1544, vgl. WA 52, 653, 4-29
Bron: www.maartenluther.com