Over God danken in aanbidding…

Wij danken God altijd voor jullie allen: wij noemen jullie onophoudelijk in onze gebeden en gedenken dan voor onze God en Vader hoeveel jullie geloof tot stand brengt, hoe krachtig jullie liefde is en hoe standvastig jullie hopen op de komst van Jezus Christus onze Heer. God heeft jullie lief, broeders en zusters.’ (Uit 1 Tessalonicenzen 1 de uit de verzen 1-4)

Geciteerd: Bij aanbidding dank je God omdat Hij bestaat. Daarbij staat de goedheid van God centraal, zonder gerelateerd te zijn aan mij als mens. Bij dankzegging gaat het echter om iets wat ik van God heb ontvangen. Ik ben daar als persoon direct bij betrokken. Bij lofprijzing loof ik God om wat Hij doet, zowel in mijn leven als in de schepping en de herschepping.
Aanbidding is de hoogste vorm van het gebed. Daarom draagt het handboek ook de titel ”U aanbidden” (1). In veel gebeden vind je zijdelings iets van aanbidding terug. Aanbidding moet echter de essentie van het gebed vormen. Mijn gebed moet niet allereerst gericht zijn op mijzelf, op mijn medemens of op mijn familie, maar op God.”

Opgemerkt 1: ‘Daarbij staat de goedheid van God centraal, zonder gerelateerd te zijn aan mij als mens.’ Kunnen wij mensen zo bidden en zit onze God daarop te wachten? Nee, dat leert Gods Woord ons beslist niet! Waarom heeft God ons Zijn mensenliefde bekend gemaakt door het zenden van Zijn lieve Zoon, als onze medeMens en Redder? Juist vanwege ons menszijn. Gods goedheid centraal stellen zonder deze te relateren aan ons mens-zijn is als God willen zijn en dat is een verkeerd streven. We moeten dat (veel te dikke) boek over het bidden dat wij mensen mogen (leren) doen dan ook verklaren uit dat verkeerde streven. Zet tegenover dat dikke boek nu eens het eenvoudige (en menselijk haalbare) onderwijs van Gods Woord over ons bidden, zoals we dat vinden in de Psalmen, bij de profeten en in het onderwijs van onze grote Profeet en Leraar en die van de apostelen…

Opgemerkt 2: Dat hier aangeprezen soort aanbidden van God dat leidt tot ellenlange vrome klooster- of studeerkameroverdenkingen en hoogdravende loftuitingen en aanbiddingswoorden – denk hierbij o.a. ook aan het studeerkamerwerk van Jonathan Edwards (1703-1758) – waar zowel God als onze medemensen toch niet van en mee gediend zijn (zie o.a. Psalm 50). Alleen al het gebod ‘wie God liefheeft , moet ook de ander liefhebben‘ (zie 1 Johannes 4 : 21) verbiedt ons het soort aanbidden dat hier wordt aangeprezen. Ook in en door (moderne) ‘aanbiddingsliederen’ en muziek worden we opgewekt om in het door de schrijver (blijkbaar ons) aangeprezen soort van bidden op te gaan.

(1) Ondanks zijn 85 jaar schreef prof. dr. Jan A.B. Jongeneel nog een vuistdik handboek over het gebed. Vrijdag (28 juni) vindt in de Oude Dorpskerk van Bunnik de boekpresentatie plaats.
NB. Is er wel eens zo’n vuistdik handboek geschreven over de onderlinge liefde in de gemeente(n) of is dat niet nodig?

Bron citaat: RD kerk & religie – ‘Aanbidding als hoogste vorm van gebed’ – door Laura Hendriksen-Bassa

Over de onderlinge liefde hoeven we jullie niets te schrijven (zie 1 : 5-7), want jullie hebben zelf van God geleerd hoe jullie in liefde met elkaar om moeten gaan. Jullie doen dat al met alle (!) gelovigen in heel Macedonië, maar, broeders en zusters, wij sporen jullie aan dat nog veel meer te doen…’ (Uit 1 Tessalonicenzen uit de verzen 9-12)

Bron afbeelding: The Bible Says

Dit bericht werd geplaatst in Geen categorie. Bookmark de permalink .

Plaats een reactie