Over bekering en zelftucht…

Toen mijn hart verbitterd was,
en ik in mijn nieren geprikkeld werd,
toen was ik een grote dwaas en zonder verstand,
ik was een redeloos dier bij U.
(Psalm 73 : 21-22, NBG)
20 Hij zei: ‘Wat uit de mens komt, dat maakt hem onrein. 21 Want van binnenuit, uit het hart van de mensen, komen slechte gedachten, ontucht, diefstal, moord, 22 overspel, hebzucht, kwaadaardigheid, bedrog, losbandigheid, afgunst, laster, hoogmoed, dwaasheid; 23 al deze slechte dingen komen van binnenuit, en die maken de mens onrein.’
(Marcus 7 : 20-23)

(…) Ik zou zeggen, dat dit wordt veroorzaakt door het feit, dat wij er niet toe komen die stap te nemen, die de Psalmist nam. In het heiligdom werd hij niet alleen op het juiste spoor gebracht aangaande de goddelozen en God, maar ook aangaande zichzelf en u ziet de manier, waarop hij over zichzelf praat. Dat schijnen wij tegenwoordig niet te doen en het resultaat is die valse schijn van gezondheid, alsof alles met ons in orde is. Er is heel weinig zak en as, er is heel weinig godvruchtig verdriet over de zonde, er is weinig blijk van oprecht berouw.
Laat mij u eens aantonen, dat de noodzaak van berouw en het belang ervan overal in de Schrift wordt geleerd. Het klassieke voorbeeld van deze leer wordt natuurlijk gevonden in de gelijkenis van de Verloren Zoon. Daar hebben we de geschiedenis van een man, die zondigde, die in zijn dwaasheid het huis verliet en toen ontdekte, dat alles verkeerd met hem liep. Wat gebeurde er toen? Wat deed hij, toen hij tot zichzelf kwam? Hij veroordeelde zichzelf, hij sprak tot zichzelf over zichzelf. Hij behandelde zichzelf heel streng en pas nadat hij dat had gedaan, stond hij op en ging naar zijn vader. Of neem eens die prachtige verklaring in 2 Korintiërs 7 : 9-11. Deze Christenen in Corinthe hadden gezondigd en Paulus had hun daarover geschreven en Titus gestuurd en om daarover te spreken. Hun reactie hierop geeft ons een definitie van wat er eigenlijk wordt bedoeld met een ware geest van berouw. Wat de apostel zo beviel, was de manier waarop zij met zichzelf omgingen. U ziet wel, dat hij tot in de bijzonderheden gaat. Hij zegt: Nu verblijd ik mij, niet omdat u bedroefd bent geweest, maar omdat u bedroefd bent geweest tot bekering. Want u bent bedroefd geweest overeenkomstig de wil van God, zodat u in geen enkel opzicht door ons schade hebt geleden. Want de droefheid die overeenkomstig de wil van God is, brengt een onberouwelijke bekering tot zaligheid teweeg, maar de droefheid van de wereld brengt de dood teweeg. Want zie, juist dit, dat u overeenkomstig de wil van God bedroefd bent geworden, wat een grote inzet heeft dat in u teweeggebracht! Ja, wat een verdediging, ja, wat een verontwaardiging, ja, wat een vrees, ja, wat een vurig verlangen, ja, wat een ijver, ja, wat een bestraffing! In alles hebt u bewezen zelf rein te zijn in deze zaak.’ Deze Korintiërs hadden zichzelf streng onder handen genomen en zichzelf veroordeeld; zij hadden ‘droefheid naar Gods wil’ ondervonden en juist daarom zegt Paulus hun, dat zij weer op de plaats van de zegen zijn.

Nog een prachtig voorbeeld hiervan vinden we in het boek Job. U herinnert u, hoe Job in het grootste gedeelte van het boek zichzelf rechtvaardigt, verdedigt en bij tijd en wijle medelijden met zichzelf heeft. Maar toen hij werkelijk in Gods aanwezigheid kwam, (…) als hij God ziet, dan slaat hij zijn hand voor zijn mond en zegt: ‘Ik herroep en doe boete in stof en as.’ Ik vraag me af, of wij deze ervaring kennen. Weten wij wat het is onszelf te verfoeien? Weten wij, wat het is in stof en as boete te doen?

De populaire leer van onze tijd schijnt dat niet prettig te vinden, want deze vertelt ons, dat we nu Romeinen 7 wel voorbij zijn. We moeten niet praten over droefheid vanwege de zonde, want dat zou betekenen, dat wij nog in de zeer vroege stadia van het Christelijke leven zijn. We gaan dus Romeinen 7 voorbij en wenden ons tot Romeinen 8. Maar zijn we wel eens bij Romeinen 7 geweest? Hebben wij werkelijk uit ons hart gezegd: ‘Ik ellendig mens! Wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods ?’ Hebben wij ooit wel eens afschuw van onszelf gehad, onszelf verfoeid en in stof en as boete gedaan? Dit is een zeer belangrijk onderdeel van de tucht in het Christelijke leven. Lees er maar eens de levens van heiligen door de eeuwen op na en dan zult u merken, dat zij dit heel dikwijls hebben ervaren. Kijk maar weer naar Henry Martyn, ga de rij van die machtige Godsmannen maar eens langs en dan zult u zien, dat zij zeer vaak een afschuw van zichzelf hadden. Zij haatten hun leven in deze wereld en in die zin haatten zij zichzelf. En het was juist daarom, dat zij zo machtig door God werden gezegend.

Niets is dan ook belangrijker voor ons dan de Psalmist te volgen en precies te zien, wat hij deed. Wij moeten leren ons tot onszelf te wenden en oprecht met onszelf om te gaan. Het is een zaak van vitaal belang in het Christelijke leven.

Laat mij u eens inleiden tot de psychologie die in dit vers wordt aangewend — de ware, Bijbelse psychologie. Ik vraag me af, of het u is opgevallen. Als het eigen ik de leiding neemt, dan gebeurt er iets onvermijdelijks. Ons hart begint dan ons hoofd te besturen. Luister maar eens naar deze man. Hij is in Gods huis tot zichzelf gekomen; hij is op de rechte weg gebracht aangaande de goddelozen en God. Nu komt hij tot zichzelf en zegt: ‘Als mijn hart opgezwollen (verbitterd!) was, en ik in mijn nieren geprikkeld werd, toen was ik onverstandig en wist niets, ik was een groot beest bij U.’ Ziet u de volgorde? Het hart komt vóór het hoofd. Hij zegt dat zijn hart verbitterd werd, voordat zijn brein verkeerd ging werken — eerst het hart en toen het hoofd.

Dit is nu een van de belangrijkste onderdelen van de psychologie die ooit tot ons door kunnen dringen. De moeilijkheid waar het om gaat is dus, dat het eigen ik, wanneer het zich laat gelden, de oorzaak er van wordt, dat de werkelijke orde en het juiste gevoel voor verhoudingen omslaan. Al onze moeilijkheden zijn uiteindelijk toe te schrijven aan het feit, dat wij door onze gevoelens en ons hart worden beheerst inplaats van door helder te denken en door de dingen over God eerlijk onder ogen te zien. Het hart is een zeer sterke macht in ons. Als het hart de leiding op zich neemt, dan slaat het de mens neer. Het maakt ons dom; het krijgt ons in zijn greep, zodat we onredelijk worden en niet meer helder kunnen denken. Dat gebeurde nu met deze man. Hij had gedacht, dat het alleen maar een kwestie van feiten was — daar heb je de goddelozen; kijk eens naar hen en kijk eens naar mij! Hij dacht, dat hij heel redelijk was. Maar hij ontdekte in het heiligdom, dat hij helemaal niet redelijk was, maar dat zijn denken door zijn gevoelens overheerst werd.

Is dat het niet waar we allemaal mee zitten? De apostel Paulus heeft deze aangelegenheid op grootse manier onder woorden gebracht in Philippenzen 4:6 en 7: ‘Weest in geen ding bezorgd, maar laat uw begeerten door bidden en smeken met dankzegging bekend worden bij God.’ En wat gebeurt er dan? Het volgende vers zegt het ons: ‘En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw zinnen en uw harten bewaren’? Helemaal niet! ‘En de vrede Gods, die alle verstand te boven gaat, zal uw harten en zinnen bewaren in Christus Jezus.’ Hij zegt eerst het hart en dan de zinnen omdat hier de moeilijkheid voornamelijk in het rijk van het gevoel ligt.
Dat is diepe psychologie. De apostel Paulus was een kundig heelmeester bij de behandeling van kwalen van de ziel. Hij wist, dat het volkomen nutteloos was om zich met het verstand bezig te houden, zolang het met het hart nog niet in orde was, en daarom stelt hij het hart voorop. De moeilijkheid bij mensen die in de omstandigheid verkeren, waarin zij het gevoel hebben een nare tijd door te maken en dat er niets goed gaat, is, dat zij beginnen met God te ondervragen, terwijl de wortel van de zaak is, dat hun hart in verwarring is geraakt en dat zij daardoor nu bestuurd en geleid worden. Gevoelens hebben hen in bezit gekregen en hebben hen voor al het andere verblind.

Alle moeilijkheden, ruzies en geredetwist in het leven komen uiteindelijk op rekening van dit feit. Alle familievetes, alle ruzies tussen echtgenoten, gezinsleden, klassen, groepen en naties kunnen worden teruggebracht tot het eigen ik, dat door gevoelens wordt overheerst. Als we eens goed nadachten, zouden we zien, hoezeer we ernaast zijn, want wat wij eigenlijk zeggen is, dat wij volkomen gelijk hebben en alle anderen ongelijk. Het is wel duidelijk, dat dat niet opgaat, omdat alle anderen hetzelfde zeggen. Alleen worden wij door dit idee over onszelf beheerst en wij zijn er allemaal toe geneigd te zeggen: ‘De mensen zijn niet eerlijk jegens mij, ik word altijd verkeerd begrepen, ze zijn altijd tegen me.’

Kennen wij dit niet allen uit eigen ervaring? We staan op een bepaald standpunt en zeggen: ‘Ik zie niet in, waarom ik zou toegeven.’ We blijven erbij. Onbewust leggen we er voor onszelf nog extra nadruk op: ‘Ik? Wat heb ik gedaan? Waarom moet ik zo behandeld worden?’ ‘Mijn hart was verbitterd en ik werd in mijn nieren geprikkeld.’ Wat ik uitdrukkelijk naar voren wil brengen, is, dat als het eigen ik de boventoon voert, het altijd op onze gevoelens werkt. Het kan geen weerstand bieden aan een werkelijk verstandelijk onderzoek. Als we, zoals ik zei, er eens voor zouden gaan zitten om na te denken, dan zouden we ons wel realiseren, wat voor dwazen we eigenlijk zijn. Want dan zouden we zeggen: ‘Zo voel ik het nou wel, maar die ander ook. Ik zeg dit, maar hij zegt dat. Blijkbaar denken we allebei, dat we gelijk hebben. We moeten allebei wel schuld hebben en ik ben net zo erg als hij.’ ‘Wie onderligt, behoeft geen val te vrezen,’ zei John Bunyan, ‘de nederige geen trots.’
Wij moeten leren ons hart zorgvuldig te bewaken. Het is helemaal niet verwonderlijk, dat de Schrift zegt: ‘Mijn zoon, geef mij uw hart.’ Het is niet verwonderlijk, dat Jeremia zegt: ‘Arglistig is het hart meer dan enig ding, ja, dodelijk is het.’ Hoe dwaas zijn wij in onze psychologie. We zijn geneigd van de mensen te zeggen: ‘Nou ja, je weet, dat hij niet zo intelligent is; hij begrijpt niet erg veel, maar hij heeft een goed hart.’

Dat is helemaal verkeerd. Hoe onverstandig we ook mogen zijn, ons brein is veel beter dan ons hart. In het algemeen gesproken zijn de mensen niet slecht, omdat ze denken, maar omdat ze niet denken.
Deze arme man in Psalm 73 werd door zijn hart bestuurd, maar dat wist hij niet. Hij dacht, dat hij de feiten redelijk beredeneerde. Het hart is ‘arglistig’; sluw en subtiel. Daarom moeten we het nauwkeurig gadeslaan. ‘Dit is het oordeel,’ lezen we in Johannes 3:19, ‘dat het licht in de wereld gekomen is en de mensen de duisternis liever hebben gehad dan het licht, want hun werken waren boos.’ Het is het hart, dat verkeerd is en daarom eindigen wij met het advies van de wijze in Spreuken 4:23: ‘Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens.’ Behoed uw hart, behoed uzelf, behoed uw gevoelens. Als uw hart verzuurd is, dan is alles verzuurd en er is niets in orde. Het is het hart, dat alles bestuurt en er is maar één afdoende behandeling voor dit verzuurde en verbitterde hart: Het moet tot God gaan, zoals de Psalmist dat deed, en zich realiseren, dat God in Zijn oneindige liefde en genade, in Zijn barmhartigheid en medelijden Zijn Zoon in de wereld zond om aan het kruis te sterven, opdat wij er toe zouden komen een afkeer van onszelf te krijgen, opdat wij vergeving ontvangen en weer een zuiver hart verkrijgen, opdat het gebed van David verhoord zou worden: ‘Schep mij een rein hart, o God.’ Dat gebed wordt in Christus verhoord. Hij kan het hart reinigen en de ziel heiligen:

Gij heiligt onze ziel,
Gij maakt het harte rein.
Gij schenkt nieuw leven en laat ons
een nieuwe schepping zijn.

Zodra iemand zichzelf leert kennen en de duisternis en arglist van zijn eigen hart, weet hij, dat hij tot Christus moet vluchten. En daar vindt hij vergeving, reiniging, een nieuw leven, een nieuwe natuur, een nieuw hart en een nieuwe naam. Dank God voor een Evangelie, dat de mens een rein hart kan geven en een vaste geest in hem kan vernieuwen.

 Vernedert u dan onder de machtige hand Gods, opdat Hij u verhoge te zijner tijd.
…want God wederstaat de hoogmoedigen, maar de nederigen geeft Hij genade.
(Uit 1 Petrus 5)
Bron: Geloofsbeproeving: Psalm 73, het lijden van de vrome en de voorspoed van de goddeloze / door D. Martyn Lloyd-Jones (Kampen, De Groot Goudriaan)

Zie ook: Geef mij uw hart

Klik hier voor meer over en van D. Martyn Lloyd-Jones